Dutch

Detailed Translations for rent from Dutch to Spanish

rennen:

Conjugations for rennen:

o.t.t.
  1. ren
  2. rent
  3. rent
  4. rennen
  5. rennen
  6. rennen
o.v.t.
  1. rende
  2. rende
  3. rende
  4. renden
  5. renden
  6. renden
v.t.t.
  1. ben gerend
  2. bent gerend
  3. is gerend
  4. zijn gerend
  5. zijn gerend
  6. zijn gerend
v.v.t.
  1. was gerend
  2. was gerend
  3. was gerend
  4. waren gerend
  5. waren gerend
  6. waren gerend
o.t.t.t.
  1. zal rennen
  2. zult rennen
  3. zal rennen
  4. zullen rennen
  5. zullen rennen
  6. zullen rennen
o.v.t.t.
  1. zou rennen
  2. zou rennen
  3. zou rennen
  4. zouden rennen
  5. zouden rennen
  6. zouden rennen
diversen
  1. ren!
  2. rent!
  3. gerend
  4. rennend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

rennen [het ~] nom

  1. het rennen (hardlopen; hollen; zich snel voortbewegen; snellen)
    el correr
  2. het rennen (geren)
    la carrera

Translation Matrix for rennen:

NounRelated TranslationsOther Translations
carrera geren; rennen concours; cursus; draven; ervaring; gedraaf; gehaast; gehol; gejaag; gejacht; gejakker; hardloopwedstrijd; hardloperij; kursus; leergang; loop; partij; pot; praktijk; race; routine; strijd; studie; wedloop; wedloop van hardlopers; wedren; wedstrijd
correr hardlopen; hollen; rennen; snellen; zich snel voortbewegen
VerbRelated TranslationsOther Translations
acelerar hardlopen; rennen aanzetten; accelereren; gas geven; optrekken van auto; opzwepen; spurten; sterk prikkelen
apresurarse hardlopen; rennen aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opjagen; opschieten; overhaasten; reppen; snellen; spoeden; stressen; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden
aumentar la velocidad al llegar cerca de la meta hardlopen; rennen
correr hardlopen; rennen aantrekken; afdruipen; dichttrekken; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; gaan; hardrijden; jachten; jakkeren; lopen; opdrijven; ophitsen; opjagen; reppen; sijpelen; sjezen; snel gaan; snellen; spoeden; stappen; stromen; uitdruppelen; vlieden; vloeien; vluchten; voortjagen; wegdringen; wegdrukken; wegduwen; wegschuiven; wegvluchten; zich voortbewegen
correr velozmente hardlopen; rennen
dar prisa hardlopen; rennen aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; overhaasten; reppen; spoeden; stressen; voortmaken; zich spoeden
darse prisa hardlopen; rennen aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; omwoelen; opjagen; opschieten; overhaasten; reppen; sjezen; snel gaan; snellen; spoeden; stressen; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden
galopar hollen; racen; rennen draven; galopperen; hard rennen; hollen; pezen; sprinten
galopear hardlopen; rennen
ir al galope hardlopen; rennen
ir al trote hardlopen; rennen
ir corriendo hardlopen; rennen aanpoten; haast maken; haasten; ijlen; jagen; overhaasten; spoeden; voortmaken; zich spoeden
meter prisa hardlopen; rennen haasten; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; reppen; snellen; spoeden; stressen; tot spoed aanzetten; vliegen; zich haasten; zich spoeden
sprintar hardlopen; rennen
trotar hardlopen; rennen hoereren; tippelen

Related Words for "rennen":


Synonyms for "rennen":


Related Definitions for "rennen":

  1. heel hard lopen1
    • we moesten rennen om de bus te halen1

Wiktionary Translations for rennen:

rennen
noun
  1. [A] 1. zeer snel lopen

Cross Translation:
FromToVia
rennen correr laufenvon Lebewesen allgemein: sich schnell auf den Beinen (selten: anderen Gliedmaßen) fortbewegen
rennen correr rennen — (intransitiv) sich schnell zu Fuß fortbewegen, schnell laufen
rennen correr run — to move quickly on two feet
rennen correr courir — Se déplacer rapidement, avec impétuosité, par un mouvement alternatif des jambes ou des pattes, n'ayant pendant un court instant aucun appui au sol.