Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. ruzieën:


Dutch

Detailed Translations for ruzieën from Dutch to Spanish

ruzieën:

ruzieën verbe (ruzie, ruziet, ruziede, ruzieden, geruzied)

  1. ruzieën (bekvechten; twisten; hakketakken; bakkeleien)

Conjugations for ruzieën:

o.t.t.
  1. ruzie
  2. ruziet
  3. ruziet
  4. ruzieën
  5. ruzieën
  6. ruzieën
o.v.t.
  1. ruziede
  2. ruziede
  3. ruziede
  4. ruzieden
  5. ruzieden
  6. ruzieden
v.t.t.
  1. heb geruzied
  2. hebt geruzied
  3. heeft geruzied
  4. hebben geruzied
  5. hebben geruzied
  6. hebben geruzied
v.v.t.
  1. had geruzied
  2. had geruzied
  3. had geruzied
  4. hadden geruzied
  5. hadden geruzied
  6. hadden geruzied
o.t.t.t.
  1. zal ruzieën
  2. zult ruzieën
  3. zal ruzieën
  4. zullen ruzieën
  5. zullen ruzieën
  6. zullen ruzieën
o.v.t.t.
  1. zou ruzieën
  2. zou ruzieën
  3. zou ruzieën
  4. zouden ruzieën
  5. zouden ruzieën
  6. zouden ruzieën
diversen
  1. ruzie!
  2. ruziet!
  3. geruzied
  4. ruzieënd
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for ruzieën:

NounRelated TranslationsOther Translations
discutir ruzie maken
VerbRelated TranslationsOther Translations
discutir bakkeleien; bekvechten; hakketakken; ruzieën; twisten argumenteren; bediscussiëren; bepraten; bespreken; debatteren; discussiëren; disputeren; doorpraten; doorspreken; kiften; kijven; krakelen; overleg voeren; praten over; protesteren; redetwisten; ruzie hebben; ruzie maken; ruziën; tegenspreken; tegenwerpen; twisten; uitpraten; uitspreken; weerspreken
pelearse de palabra bakkeleien; bekvechten; hakketakken; ruzieën; twisten
pelotear bakkeleien; bekvechten; hakketakken; ruzieën; twisten
reñir bakkeleien; bekvechten; hakketakken; ruzieën; twisten bakkeleien; duelleren; foeteren; kampen; kibbelen; knokken; matten; uitfoeteren; uitkafferen; uitschelden; uitvloeken; vechten