Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. sauteren:


Dutch

Detailed Translations for sauteren from Dutch to Spanish

sauteren:

sauteren verbe (sauteer, sauteert, sauteerde, sauteerden, gesauteerd)

  1. sauteren

Conjugations for sauteren:

o.t.t.
  1. sauteer
  2. sauteert
  3. sauteert
  4. sauteren
  5. sauteren
  6. sauteren
o.v.t.
  1. sauteerde
  2. sauteerde
  3. sauteerde
  4. sauteerden
  5. sauteerden
  6. sauteerden
v.t.t.
  1. heb gesauteerd
  2. hebt gesauteerd
  3. heeft gesauteerd
  4. hebben gesauteerd
  5. hebben gesauteerd
  6. hebben gesauteerd
v.v.t.
  1. had gesauteerd
  2. had gesauteerd
  3. had gesauteerd
  4. hadden gesauteerd
  5. hadden gesauteerd
  6. hadden gesauteerd
o.t.t.t.
  1. zal sauteren
  2. zult sauteren
  3. zal sauteren
  4. zullen sauteren
  5. zullen sauteren
  6. zullen sauteren
o.v.t.t.
  1. zou sauteren
  2. zou sauteren
  3. zou sauteren
  4. zouden sauteren
  5. zouden sauteren
  6. zouden sauteren
en verder
  1. ben gesauteerd
  2. bent gesauteerd
  3. is gesauteerd
  4. zijn gesauteerd
  5. zijn gesauteerd
  6. zijn gesauteerd
diversen
  1. sauteer!
  2. sauteert!
  3. gesauteerd
  4. sauterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for sauteren:

VerbRelated TranslationsOther Translations
saltear sauteren