Summary
Dutch
Detailed Translations for slepend from Dutch to Spanish
slepend:
-
slepend (treuzelachtig; langzaam; traag; aarzelend; weifelend; dralend; besluitloos; talmend; treuzelend; leuterig)
Translation Matrix for slepend:
slepen:
-
slepen
-
slepen
Conjugations for slepen:
o.t.t.
- sleep
- sleept
- sleept
- slepen
- slepen
- slepen
o.v.t.
- sleepte
- sleepte
- sleepte
- sleepten
- sleepten
- sleepten
v.t.t.
- heb geslepen
- hebt geslepen
- heeft geslepen
- hebben geslepen
- hebben geslepen
- hebben geslepen
v.v.t.
- had geslepen
- had geslepen
- had geslepen
- hadden geslepen
- hadden geslepen
- hadden geslepen
o.t.t.t.
- zal slepen
- zult slepen
- zal slepen
- zullen slepen
- zullen slepen
- zullen slepen
o.v.t.t.
- zou slepen
- zou slepen
- zou slepen
- zouden slepen
- zouden slepen
- zouden slepen
en verder
- ben geslepen
- bent geslepen
- is geslepen
- zijn geslepen
- zijn geslepen
- zijn geslepen
diversen
- sleep!
- sleept!
- geslepen
- slepend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for slepen:
Noun | Related Translations | Other Translations |
remolcar | slepen; wegslepen | wegslepen |
Verb | Related Translations | Other Translations |
arrastrar | slepen | aanslepen; erdoor halen; omhooghalen; ophalen; rukken; sleuren; trekken; versjouwen; voorttrekken |
remolcar | slepen | verslepen |
Related Words for "slepen":
Wiktionary Translations for slepen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• slepen | → arrastrar | ↔ drag — to pull along a surface |
• slepen | → deslizar | ↔ slide — to cause to move in contact with a surface |
• slepen | → arrastrar | ↔ zurren — (transitiv), mundartlich, umgangssprachlich: Synonym für „zerren“, „ziehen“ |
• slepen | → remolcar; arrastrar; atoar; ratrar | ↔ trainer — tirer après soi. |
• slepen | → arrastrar; atoar | ↔ traîner — tirer après soi. |