Dutch
Detailed Translations for smet from Dutch to Spanish
smet:
-
de smet (schandvlek; schandmerk)
-
de smet (vlek)
Translation Matrix for smet:
Noun | Related Translations | Other Translations |
deshonra | schandmerk; schandvlek; smet | blaam; ontering; schandaal; verlaging |
mancha | smet; vlek | blaam; buurtschap; gat; gehucht; harde slag; klap; kledder; klodder; klont; klonter; kwak; lik; moesje; nop; schar; spat; spatje; spatter; stip; stipje; stippel; vlek; vlekje; zwabber |
marca | smet; vlek | beeldmerk; brandmerk; eigenschap; einde; eindpunt; eindstreep; finish; finishlijn; handelsmerk; herkenningsteken; kenmerk; kenteken; keurmerk; keurstempel; label; logo; markering; meet; merk; merknaam; merkteken; onderscheidingsteken; ontvangstbewijs; record; reçu; stigma; vlag; wondteken van Christus |
oprobio | schandmerk; schandvlek; smet | schandaal |
oveja negra | schandmerk; schandvlek; smet | zwart schaap; zwarte schaap |
tacha | smet; vlek | buurtschap; gat; gehucht; schoonheidsfoutje; vlek; vuile plek |
Related Words for "smet":
smet form of smetten:
Conjugations for smetten:
o.t.t.
- smet
- smet
- smet
- smetten
- smetten
- smetten
o.v.t.
- smette
- smette
- smette
- smetten
- smetten
- smetten
v.t.t.
- heb gesmet
- hebt gesmet
- heeft gesmet
- hebben gesmet
- hebben gesmet
- hebben gesmet
v.v.t.
- had gesmet
- had gesmet
- had gesmet
- hadden gesmet
- hadden gesmet
- hadden gesmet
o.t.t.t.
- zal smetten
- zult smetten
- zal smetten
- zullen smetten
- zullen smetten
- zullen smetten
o.v.t.t.
- zou smetten
- zou smetten
- zou smetten
- zouden smetten
- zouden smetten
- zouden smetten
en verder
- ben gesmet
- bent gesmet
- is gesmet
- zijn gesmet
- zijn gesmet
- zijn gesmet
diversen
- smet!
- smett!
- gesmet
- smettend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for smetten:
Noun | Related Translations | Other Translations |
manchar | vlekken | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
manchar | afgeven; bevlekken; smetten; vlekken | bedoezelen; bekladden; bemorsen; besmeren; bevlekken; bevuilen; bezoedelen; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; kladderen; kliederen; klodderen; verontreinigen; vervuilen; vies maken; viesmaken; vuil maken; vuilmaken |