Dutch
Detailed Translations for starten from Dutch to Spanish
starten:
-
starten (aanvangen; beginnen; van start gaan)
empezar; comenzar; iniciar; entrar en; emprender; arrancar; ponerse en marcha; ponerse en movimiento; despegar; activarse-
empezar verbe
-
comenzar verbe
-
iniciar verbe
-
entrar en verbe
-
emprender verbe
-
arrancar verbe
-
ponerse en marcha verbe
-
ponerse en movimiento verbe
-
despegar verbe
-
activarse verbe
-
-
starten (inluiden; beginnen)
-
starten (gesprek aanknopen; ter sprake brengen; aansnijden; entameren; openen; opwerpen; te berde brengen; aankaarten; aanknopen)
-
starten (inschakelen; aanzetten; aandoen; aanmaken)
Conjugations for starten:
o.t.t.
- start
- start
- start
- starten
- starten
- starten
o.v.t.
- startte
- startte
- startte
- startten
- startten
- startten
v.t.t.
- heb gestart
- hebt gestart
- heeft gestart
- hebben gestart
- hebben gestart
- hebben gestart
v.v.t.
- had gestart
- had gestart
- had gestart
- hadden gestart
- hadden gestart
- hadden gestart
o.t.t.t.
- zal starten
- zult starten
- zal starten
- zullen starten
- zullen starten
- zullen starten
o.v.t.t.
- zou starten
- zou starten
- zou starten
- zouden starten
- zouden starten
- zouden starten
en verder
- ben gestart
- bent gestart
- is gestart
- zijn gestart
- zijn gestart
- zijn gestart
diversen
- start!
- startt!
- gestart
- startend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for starten:
Related Words for "starten":
Synonyms for "starten":
Antonyms for "starten":
Related Definitions for "starten":
Wiktionary Translations for starten:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• starten | → inicio; comienzo | ↔ start — beginning of an activity |
• starten | → empezar; comenzar | ↔ start — to set in motion |
• starten | → empezar; comenzar | ↔ start — to begin |
• starten | → iniciar; arrancar | ↔ start — to initiate operation of a vehicle or machine |
• starten | → partir; salir; arrancar | ↔ démarrer — Mettre en marche, en mouvement ou commencer. (Sens général). |
• starten | → salir; irse | ↔ partir — (vieilli) diviser en plusieurs parts. On ne l’emploie plus, en ce sens, que dans cette phrase : |
start:
-
de start (aanvang; begin; opening; inzet)
-
de start (openingsplechtigheid)
-
de start
Translation Matrix for start:
Noun | Related Translations | Other Translations |
abertura | aanvang; begin; inzet; opening; start | achterbuurt; buurtschap; doorkijk; eerlijkheid; gat; gehucht; gribus; insnijding; kijkje; kloof; krottenbuurt; krottenwijk; lek; lekken; onbevangenheid; openhartigheid; openheid; opening; oprechtheid; rechtschapenheid; rondborstigheid; rondheid; spleet; split; staartstuk; stuit; tussenruimte; uitsparing |
ceremonia de inauguración | openingsplechtigheid; start | |
comienzo | aanvang; begin; inzet; opening; start | aanheffen; effectief worden; ingaan; inzetten; van kracht worden |
inicio | aanvang; begin; inzet; opening; start | |
principio | aanvang; begin; inzet; opening; start | aanvangsfase; basis; basislijn; beginne; beginsel; dogma; fundament; fundering; geloofsartikel; grondgedachte; grondlijn; grondslag; grondstelling; hoofdstelling; ideologie; leefregel; leerbegrip; leerstelling; principe; stelregel; uitgangspunt; uitgangsvorm; vaststaande leerstelling; veronderstelling; vertrekpunt |