Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. stenigen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for stenigen from Dutch to Spanish

stenigen:

stenigen verbe (stenig, stenigt, stenigde, stenigden, gestenigd)

  1. stenigen

Conjugations for stenigen:

o.t.t.
  1. stenig
  2. stenigt
  3. stenigt
  4. stenigen
  5. stenigen
  6. stenigen
o.v.t.
  1. stenigde
  2. stenigde
  3. stenigde
  4. stenigden
  5. stenigden
  6. stenigden
v.t.t.
  1. heb gestenigd
  2. hebt gestenigd
  3. heeft gestenigd
  4. hebben gestenigd
  5. hebben gestenigd
  6. hebben gestenigd
v.v.t.
  1. had gestenigd
  2. had gestenigd
  3. had gestenigd
  4. hadden gestenigd
  5. hadden gestenigd
  6. hadden gestenigd
o.t.t.t.
  1. zal stenigen
  2. zult stenigen
  3. zal stenigen
  4. zullen stenigen
  5. zullen stenigen
  6. zullen stenigen
o.v.t.t.
  1. zou stenigen
  2. zou stenigen
  3. zou stenigen
  4. zouden stenigen
  5. zouden stenigen
  6. zouden stenigen
en verder
  1. ben gestenigd
  2. bent gestenigd
  3. is gestenigd
  4. zijn gestenigd
  5. zijn gestenigd
  6. zijn gestenigd
diversen
  1. stenig!
  2. stenigt!
  3. gestenigd
  4. stenigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for stenigen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
apedrear stenigen met stenen bekogelen
lapidar stenigen

Wiktionary Translations for stenigen:

stenigen
verb
  1. met steenworpen doden

Cross Translation:
FromToVia
stenigen lapidar; apedrear stone — kill by pelting with stones
stenigen lapidar steinigen — (transitiv) jemanden töten, indem man ihn mit Steinen bewirft