Dutch
Detailed Translations for stressen from Dutch to Spanish
stressen:
-
stressen
padecer de estrés; precipitarse; apresurar; darse prisa; dar prisa; perseguir; apresurarse; divagar; desvariar; aspirar a; meter prisa; ir volando; irse volando; afanarse tras-
padecer de estrés verbe
-
precipitarse verbe
-
apresurar verbe
-
darse prisa verbe
-
dar prisa verbe
-
perseguir verbe
-
apresurarse verbe
-
divagar verbe
-
desvariar verbe
-
aspirar a verbe
-
meter prisa verbe
-
ir volando verbe
-
irse volando verbe
-
afanarse tras verbe
-
Conjugations for stressen:
o.t.t.
- stres
- strest
- strest
- stressen
- stressen
- stressen
o.v.t.
- streste
- streste
- streste
- stresten
- stresten
- stresten
v.t.t.
- ben gestest
- bent gestest
- is gestest
- zijn gestest
- zijn gestest
- zijn gestest
v.v.t.
- was gestest
- was gestest
- was gestest
- waren gestest
- waren gestest
- waren gestest
o.t.t.t.
- zal stressen
- zult stressen
- zal stressen
- zullen stressen
- zullen stressen
- zullen stressen
o.v.t.t.
- zou stressen
- zou stressen
- zou stressen
- zouden stressen
- zouden stressen
- zouden stressen
diversen
- stres!
- strest!
- gestest
- stressend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze