Dutch
Detailed Translations for struinen from Dutch to Spanish
struinen:
-
struinen (rondneuzen; rondkijken; om zich heen kijken; rondscharrelen; rondsnuffelen)
mirar a su alrededor; fisgar; vagar; recorrer con la mirada; husmear; curiosear; vagabundear; vagabundear sin rumbo-
mirar a su alrededor verbe
-
fisgar verbe
-
vagar verbe
-
recorrer con la mirada verbe
-
husmear verbe
-
curiosear verbe
-
vagabundear verbe
-
vagabundear sin rumbo verbe
-
Conjugations for struinen:
o.t.t.
- struin
- struint
- struint
- struinen
- struinen
- struinen
o.v.t.
- struinde
- struinde
- struinde
- struinden
- struinden
- struinden
v.t.t.
- heb gestruind
- hebt gestruind
- heeft gestruind
- hebben gestruind
- hebben gestruind
- hebben gestruind
v.v.t.
- had gestruind
- had gestruind
- had gestruind
- hadden gestruind
- hadden gestruind
- hadden gestruind
o.t.t.t.
- zal struinen
- zult struinen
- zal struinen
- zullen struinen
- zullen struinen
- zullen struinen
o.v.t.t.
- zou struinen
- zou struinen
- zou struinen
- zouden struinen
- zouden struinen
- zouden struinen
en verder
- ben gestruind
- bent gestruind
- is gestruind
- zijn gestruind
- zijn gestruind
- zijn gestruind
diversen
- struin!
- struint!
- gestruind
- struinend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze