Dutch
Detailed Translations for te keer gaan from Dutch to Spanish
te keer gaan:
-
te keer gaan (tieren; fulmineren; razen; tekeergaan)
rabiar; soltar palabrotas; lanzar blasfemias; agredir de palabra; despotricar contra-
rabiar verbe
-
soltar palabrotas verbe
-
lanzar blasfemias verbe
-
agredir de palabra verbe
-
despotricar contra verbe
-
Conjugations for te keer gaan:
o.t.t.
- ga te keer
- gaat te keer
- gaat te keer
- gaan te keer
- gaan te keer
- gaan te keer
o.v.t.
- ging te keer
- ging te keer
- ging te keer
- gingen te keer
- gingen te keer
- gingen te keer
v.t.t.
- ben te keer gegaan
- bent te keer gegaan
- is te keer gegaan
- zijn te keer gegaan
- zijn te keer gegaan
- zijn te keer gegaan
v.v.t.
- was te keer gegaan
- was te keer gegaan
- was te keer gegaan
- waren te keer gegaan
- waren te keer gegaan
- waren te keer gegaan
o.t.t.t.
- zal te keer gaan
- zult te keer gaan
- zal te keer gaan
- zullen te keer gaan
- zullen te keer gaan
- zullen te keer gaan
o.v.t.t.
- zou te keer gaan
- zou te keer gaan
- zou te keer gaan
- zouden te keer gaan
- zouden te keer gaan
- zouden te keer gaan
diversen
- ga te keer!
- gat te keer!
- te keer gegaan
- te keer gaand
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for te keer gaan:
Verb | Related Translations | Other Translations |
agredir de palabra | fulmineren; razen; te keer gaan; tekeergaan; tieren | blaffen; brullen; bulderen; daveren; foeteren; schreeuwen; vloeken |
despotricar contra | fulmineren; razen; te keer gaan; tekeergaan; tieren | blaffen; brullen; bulderen; daveren; foeteren; schreeuwen; vloeken |
lanzar blasfemias | fulmineren; razen; te keer gaan; tekeergaan; tieren | beledigen; blaffen; brullen; bulderen; daveren; foeteren; ketteren; schelden; schreeuwen; uitjouwen; uitmaken voor; uitschelden; uitvaren tegen; vloeken |
rabiar | fulmineren; razen; te keer gaan; tekeergaan; tieren | foeteren; jachten; ketteren; kwaad zijn; opdrijven; ophitsen; opjagen; razen; schuimbekken; tekeergaan; uitvaren tegen; voortjagen; woeden; woedend zijn |
soltar palabrotas | fulmineren; razen; te keer gaan; tekeergaan; tieren | blaffen; brullen; bulderen; daveren; ketteren; schreeuwen; vloeken |