Summary
Dutch
Detailed Translations for teruggeven from Dutch to Spanish
teruggeven:
-
teruggeven (retourneren; terugzenden; terugbrengen)
Conjugations for teruggeven:
o.t.t.
- geef terug
- geeft terug
- geeft terug
- geven terug
- geven terug
- geven terug
o.v.t.
- gaf terug
- gaf terug
- gaf terug
- gaven terug
- gaven terug
- gaven terug
v.t.t.
- heb teruggegeven
- hebt teruggegeven
- heeft teruggegeven
- hebben teruggegeven
- hebben teruggegeven
- hebben teruggegeven
v.v.t.
- had teruggegeven
- had teruggegeven
- had teruggegeven
- hadden teruggegeven
- hadden teruggegeven
- hadden teruggegeven
o.t.t.t.
- zal teruggeven
- zult teruggeven
- zal teruggeven
- zullen teruggeven
- zullen teruggeven
- zullen teruggeven
o.v.t.t.
- zou teruggeven
- zou teruggeven
- zou teruggeven
- zouden teruggeven
- zouden teruggeven
- zouden teruggeven
en verder
- ben teruggegeven
- bent teruggegeven
- is teruggegeven
- zijn teruggegeven
- zijn teruggegeven
- zijn teruggegeven
diversen
- geef terug!
- geeft terug!
- teruggegeven
- teruggevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for teruggeven:
Verb | Related Translations | Other Translations |
devolver | retourneren; terugbrengen; teruggeven; terugzenden | afstaan; belonen; betalen; bezoldigen; braken; capituleren; honoreren; kotsen; opgeven; overgeven; restitueren; salariëren; spugen; spuwen; terecht brengen; terugbezorgen; teruggooien; terugsturen; terugwerpen; uitbraken; uitleveren; vomeren; zich overgeven |
reenviar | retourneren; terugbrengen; teruggeven; terugzenden | doorsturen; doorzenden; terugbezorgen; terugsturen |
restituir | retourneren; terugbrengen; teruggeven; terugzenden | restitueren; terugbezorgen; teruggooien; terugsturen; terugwerpen |
Wiktionary Translations for teruggeven:
teruggeven
Cross Translation:
verb
-
(overgankelijk) weer aan de oorspronkelijke eigenaar overhandigen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• teruggeven | → devolver | ↔ return — to give something back to its original holder or owner |
• teruggeven | → dar; devolver; causar | ↔ rendre — remettre une chose entre les mains de celui à qui elle appartenir, de quelque manière qu’on l’avoir. |