Dutch
Detailed Translations for terugkrabbelen from Dutch to Spanish
terugkrabbelen:
terugkrabbelen verbe (krabbel terug, krabbelt terug, krabbelde terug, krabbelden terug, teruggekrabbeld)
-
terugkrabbelen
Conjugations for terugkrabbelen:
o.t.t.
- krabbel terug
- krabbelt terug
- krabbelt terug
- krabbelen terug
- krabbelen terug
- krabbelen terug
o.v.t.
- krabbelde terug
- krabbelde terug
- krabbelde terug
- krabbelden terug
- krabbelden terug
- krabbelden terug
v.t.t.
- ben teruggekrabbeld
- bent teruggekrabbeld
- is teruggekrabbeld
- zijn teruggekrabbeld
- zijn teruggekrabbeld
- zijn teruggekrabbeld
v.v.t.
- was teruggekrabbeld
- was teruggekrabbeld
- was teruggekrabbeld
- waren teruggekrabbeld
- waren teruggekrabbeld
- waren teruggekrabbeld
o.t.t.t.
- zal terugkrabbelen
- zult terugkrabbelen
- zal terugkrabbelen
- zullen terugkrabbelen
- zullen terugkrabbelen
- zullen terugkrabbelen
o.v.t.t.
- zou terugkrabbelen
- zou terugkrabbelen
- zou terugkrabbelen
- zouden terugkrabbelen
- zouden terugkrabbelen
- zouden terugkrabbelen
diversen
- krabbel terug!
- krabbelt terug!
- teruggekrabbeld
- terugkrabbelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for terugkrabbelen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
desistir de | terugkrabbelen | aflaten; de brui geven aan; opgeven; ophouden |
echarse atrás | terugkrabbelen | |
recoger velas | terugkrabbelen | bakzeil halen |