Dutch

Detailed Translations for toedoen from Dutch to Spanish

toedoen:

Conjugations for toedoen:

o.t.t.
  1. doe toe
  2. doet toe
  3. doet toe
  4. doen toe
  5. doen toe
  6. doen toe
o.v.t.
  1. deed toe
  2. deed toe
  3. deed toe
  4. deden toe
  5. deden toe
  6. deden toe
v.t.t.
  1. heb toegedaan
  2. hebt toegedaan
  3. heeft toegedaan
  4. hebben toegedaan
  5. hebben toegedaan
  6. hebben toegedaan
v.v.t.
  1. had toegedaan
  2. had toegedaan
  3. had toegedaan
  4. hadden toegedaan
  5. hadden toegedaan
  6. hadden toegedaan
o.t.t.t.
  1. zal toedoen
  2. zult toedoen
  3. zal toedoen
  4. zullen toedoen
  5. zullen toedoen
  6. zullen toedoen
o.v.t.t.
  1. zou toedoen
  2. zou toedoen
  3. zou toedoen
  4. zouden toedoen
  5. zouden toedoen
  6. zouden toedoen
en verder
  1. ben toegedaan
  2. bent toegedaan
  3. is toegedaan
  4. zijn toegedaan
  5. zijn toegedaan
  6. zijn toegedaan
diversen
  1. doe toe!
  2. doet toe!
  3. toegedaan
  4. toedoend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

toedoen [het ~] nom

  1. het toedoen
    la intervención

Translation Matrix for toedoen:

NounRelated TranslationsOther Translations
atacar aantasten; aanvallen; attaqueren; een uitval doen
cerrar dichtdoen; dichtdraaien
intervención toedoen bemiddeling; bemoeienis; embargo; ingreep; inlating; inmenging; interferentie; interventie; medische ingreep; operatie; tussenkomst; verrichting; voorspraak
suceder plaatsvinden
tapar afstoppen; stoppen
VerbRelated TranslationsOther Translations
atacar afsluiten; dichtdoen; sluiten; toedoen; toemaken aanvallen; aanvechten; attaqueren; belegeren; bestormen; bestrijden; betwisten; doordrijven; geweld gebruiken; grijpen; onteren; ontwijden; overvallen; schofferen; toeslaan
celebrar afsluiten; dichtdoen; sluiten; toedoen; toemaken afsluiten; celebreren; correct zijn; feesten; feestvieren; kloppen; naar einde toewerken; vieren
cerrar afsluiten; dichtdoen; dichtmaken; sluiten; toedoen; toemaken; toetrekken aantrekken; afbakenen; afgrendelen; afpalen; afschotten; afschutten; afsluiten; afzetten; afzien van rechtsvervolging; begrenzen; beknotten; beperken; borgen; correct zijn; dicht maken; dichtbinden; dichtdoen; dichtdraaien; dichten; dichtgaan; dichtgooien; dichtmaken; dichtslaan; dichtstoppen; dichttrekken; dichtvallen; dichtwerpen; grendelen; kloppen; locken; omlijnen; op slot doen; op slot zetten; schutten; seponeren; sluiten; stoppen; toebinden; toedraaien; toevallen; uitdoen; uitdraaien; vergrendelen; zich sluiten
cerrar con llave afsluiten; dichtdoen; dichtmaken; sluiten; toedoen; toemaken; toetrekken afgrendelen; afsluiten; borgen; correct zijn; dichtdoen; dichtgaan; dichtmaken; dichtvallen; grendelen; kloppen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; toevallen; vergrendelen; zich sluiten
cerrar de golpe afsluiten; dichtdoen; dichtmaken; sluiten; toedoen; toemaken; toetrekken dichtgaan; dichtstoten; dichtvallen; grijpen; toeslaan; toevallen; zich sluiten
cerrar herméticamente dichtdoen; dichtmaken; sluiten; toedoen; toetrekken dicht maken; dichten; dichtmaken; dichtstoppen; stoppen
cerrarse afsluiten; dichtdoen; dichtmaken; sluiten; toedoen; toemaken; toetrekken dichtgaan; dichtgroeien; dichtvallen; toevallen; zich sluiten
concertar afsluiten; dichtdoen; sluiten; toedoen; toemaken concluderen; een gevolgtrekking maken; harmoniseren; kloppen met; op een lijn brengen; opmaken uit; overeenkomen; overeenkomen met; overeenstemmen met; stroken; stroken met; tot een goed samengaand geheel maken
concluir afsluiten; dichtdoen; sluiten; toedoen; toemaken afleiden; afsluiten; beslissen; besluiten; beëindigen; concluderen; deduceren; dichtdoen; dichtknopen; een einde maken aan; een gevolgtrekking maken; eindigen; naar einde toewerken; ophouden; opmaken uit; stoppen; van palen voorzien
cuadrar afsluiten; dichtdoen; sluiten; toedoen; toemaken dichtdoen; dichtknopen
guardar afsluiten; dichtdoen; sluiten; toedoen; toemaken achterhouden; afdekken; afschermen; afschutten; afzonderen; apart zetten; behoeden; behouden; bergen; beschermen; bescherming bieden; beschutten; bewaken; bewaren; conserveren; deponeren; geen afstand doen van; hamsteren; hoeden; houden; in veiligheid brengen; inhouden; instandhouden; isoleren; niet laten gaan; opbergen; oppotten; opslaan; opzij leggen; potten; surveilleren; thuishouden; toekijken; toezicht houden; toezien; toezien op; vasthouden; wegbergen; wegsluiten; wegsteken; wegstoppen
importar afsluiten; dichtdoen; sluiten; toedoen; toemaken importeren; invoeren
pasar afsluiten; dichtdoen; sluiten; toedoen; toemaken aankomen; achteruitgaan; aflopen; bezoeken; bezwijken; doodgaan; doorgeven; doorhalen; doorkomen; doorspelen; doorvertellen; erdoor komen; gebeuren; geld overmaken; geschieden; iemand opzoeken; inhalen; instorten; kapotgaan; langsgaan; langskomen; omkomen; op visite gaan; oprijzen; overboeken; overgaan; overheen gaan; overheen trekken; overkomen; overlijden; overschrijden; overschrijven; overzenden; passeren; plaats hebben; plaats vinden; plaatsvinden; rijzen; rondbrieven; rondvertellen; snel bewegen; sterven; tenondergaan; teruggaan; toegaan; vergaan; verlopen; verrotten; verstrijken; verteren; vervallen; voorbijgaan; voorbijkomen; voorbijlopen; voorbijrijden; voordoen; voorvallen; wegrotten; zinken
sellar dichtdoen; dichtmaken; sluiten; toedoen; toetrekken afstempelen; bekrachtigen; bestempelen; bezegelen; certificeren; merken; stempel opdrukken; stempel zetten; stempelen; van zegel voorzien; verzegelen; waarmerken
suceder afsluiten; dichtdoen; sluiten; toedoen; toemaken gebeuren; gehoorzamen; gevolg geven aan; luisteren; navolgen; ontspinnen; oprijzen; opvolgen; overkomen; passeren; plaats hebben; plaatshebben; plaatsvinden; rijzen; volgen; voordoen; voorkomen; voorvallen; zich voordoen
tapar dichtdoen; dichtmaken; sluiten; toedoen; toetrekken afdekken; afschermen; afschutten; bedekken; bekleden; beschermen; beschutten; camoufleren; dichten; dichtgooien; dichtmaken; dichtslaan; dichtstoppen; dichtwerpen; gaten stoppen; in omgeving op laten gaan; overtrekken; stoppen; toestoppen

Wiktionary Translations for toedoen:


Cross Translation:
FromToVia
toedoen ayuda; asistencia; auxilio; socorro aideaction d’apporter son soutien physiquement, verbalement, financièrement ou de tout autre manière.
toedoen cerrar; cerrar con llave fermer — Clore.