Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. toedragen:


Dutch

Detailed Translations for toedragen from Dutch to Spanish

toedragen:

toedragen verbe (draag toe, draagt toe, droeg toe, droegen toe, toegedragen)

  1. toedragen (toevoeren)

Conjugations for toedragen:

o.t.t.
  1. draag toe
  2. draagt toe
  3. draagt toe
  4. dragen toe
  5. dragen toe
  6. dragen toe
o.v.t.
  1. droeg toe
  2. droeg toe
  3. droeg toe
  4. droegen toe
  5. droegen toe
  6. droegen toe
v.t.t.
  1. heb toegedragen
  2. hebt toegedragen
  3. heeft toegedragen
  4. hebben toegedragen
  5. hebben toegedragen
  6. hebben toegedragen
v.v.t.
  1. had toegedragen
  2. had toegedragen
  3. had toegedragen
  4. hadden toegedragen
  5. hadden toegedragen
  6. hadden toegedragen
o.t.t.t.
  1. zal toedragen
  2. zult toedragen
  3. zal toedragen
  4. zullen toedragen
  5. zullen toedragen
  6. zullen toedragen
o.v.t.t.
  1. zou toedragen
  2. zou toedragen
  3. zou toedragen
  4. zouden toedragen
  5. zouden toedragen
  6. zouden toedragen
en verder
  1. ben toegedragen
  2. bent toegedragen
  3. is toegedragen
  4. zijn toegedragen
  5. zijn toegedragen
  6. zijn toegedragen
diversen
  1. draag toe!
  2. draagt toe!
  3. toegedragen
  4. toedragend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for toedragen:

NounRelated TranslationsOther Translations
traer langs brengen; meebrengen
VerbRelated TranslationsOther Translations
traer toedragen; toevoeren aanleveren; aanslepen; afgeven; afhalen; afleveren; afnemen; bestellen; bezorgen; brengen; langs brengen; leveren; meebrengen; meenemen; ophalen; overhandigen; terugbezorgen; thuisbezorgen; toeleveren; weghalen; wegnemen
transportar toedragen; toevoeren brengen; iets transporteren; langs brengen; meebrengen; mobiliseren; transporteren; vervoeren; wegleiden; wegvoeren