Dutch
Detailed Translations for tot uitdrukking brengen from Dutch to Spanish
tot uitdrukking brengen:
tot uitdrukking brengen verbe (breng tot uitdrukking, brengt tot uitdrukking, bracht tot uitdrukking, brachten tot uitdrukking, tot uitdrukking gebracht)
-
tot uitdrukking brengen
manifestar-
manifestar verbe
-
Conjugations for tot uitdrukking brengen:
o.t.t.
- breng tot uitdrukking
- brengt tot uitdrukking
- brengt tot uitdrukking
- brengen tot uitdrukking
- brengen tot uitdrukking
- brengen tot uitdrukking
o.v.t.
- bracht tot uitdrukking
- bracht tot uitdrukking
- bracht tot uitdrukking
- brachten tot uitdrukking
- brachten tot uitdrukking
- brachten tot uitdrukking
v.t.t.
- heb tot uitdrukking gebracht
- hebt tot uitdrukking gebracht
- heeft tot uitdrukking gebracht
- hebben tot uitdrukking gebracht
- hebben tot uitdrukking gebracht
- hebben tot uitdrukking gebracht
v.v.t.
- had tot uitdrukking gebracht
- had tot uitdrukking gebracht
- had tot uitdrukking gebracht
- hadden tot uitdrukking gebracht
- hadden tot uitdrukking gebracht
- hadden tot uitdrukking gebracht
o.t.t.t.
- zal tot uitdrukking brengen
- zult tot uitdrukking brengen
- zal tot uitdrukking brengen
- zullen tot uitdrukking brengen
- zullen tot uitdrukking brengen
- zullen tot uitdrukking brengen
o.v.t.t.
- zou tot uitdrukking brengen
- zou tot uitdrukking brengen
- zou tot uitdrukking brengen
- zouden tot uitdrukking brengen
- zouden tot uitdrukking brengen
- zouden tot uitdrukking brengen
en verder
- ben tot uitdrukking gebracht
- bent tot uitdrukking gebracht
- is tot uitdrukking gebracht
- zijn tot uitdrukking gebracht
- zijn tot uitdrukking gebracht
- zijn tot uitdrukking gebracht
diversen
- breng tot uitdrukking!
- brengt tot uitdrukking!
- tot uitdrukking gebracht
- tot uitdrukking brengend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for tot uitdrukking brengen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
manifestar | tot uitdrukking brengen | aanbieden; betonen; betuigen; duiden; exposeren; laten zien; manifesteren; offreren; ontvouwen; presenteren; tentoonstellen; tonen; uiteenzetten; uitleggen; verduidelijken; vertonen; voorleggen |