Dutch

Detailed Translations for uit elkaar houden from Dutch to Spanish

uit elkaar houden:

uit elkaar houden verbe (houd uit elkaar, houdt uit elkaar, hield uit elkaar, hielden uit elkaar, uit elkaar gehouden)

  1. uit elkaar houden (onderscheiden; uiteenhouden)

Conjugations for uit elkaar houden:

o.t.t.
  1. houd uit elkaar
  2. houdt uit elkaar
  3. houdt uit elkaar
  4. houden uit elkaar
  5. houden uit elkaar
  6. houden uit elkaar
o.v.t.
  1. hield uit elkaar
  2. hield uit elkaar
  3. hield uit elkaar
  4. hielden uit elkaar
  5. hielden uit elkaar
  6. hielden uit elkaar
v.t.t.
  1. heb uit elkaar gehouden
  2. hebt uit elkaar gehouden
  3. heeft uit elkaar gehouden
  4. hebben uit elkaar gehouden
  5. hebben uit elkaar gehouden
  6. hebben uit elkaar gehouden
v.v.t.
  1. had uit elkaar gehouden
  2. had uit elkaar gehouden
  3. had uit elkaar gehouden
  4. hadden uit elkaar gehouden
  5. hadden uit elkaar gehouden
  6. hadden uit elkaar gehouden
o.t.t.t.
  1. zal uit elkaar houden
  2. zult uit elkaar houden
  3. zal uit elkaar houden
  4. zullen uit elkaar houden
  5. zullen uit elkaar houden
  6. zullen uit elkaar houden
o.v.t.t.
  1. zou uit elkaar houden
  2. zou uit elkaar houden
  3. zou uit elkaar houden
  4. zouden uit elkaar houden
  5. zouden uit elkaar houden
  6. zouden uit elkaar houden
en verder
  1. ben uit elkaar gehouden
  2. bent uit elkaar gehouden
  3. is uit elkaar gehouden
  4. zijn uit elkaar gehouden
  5. zijn uit elkaar gehouden
  6. zijn uit elkaar gehouden
diversen
  1. houd uit elkaar!
  2. houdt uit elkaar!
  3. uit elkaar gehouden
  4. uit elkaar houdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uit elkaar houden:

NounRelated TranslationsOther Translations
cumplir gehoor; gevolg; gevolg geven aan
percibir innen
VerbRelated TranslationsOther Translations
condecorar onderscheiden; uit elkaar houden; uiteenhouden een ereteken geven; onderscheiden; van elkaar onderscheiden
cumplir onderscheiden; uit elkaar houden; uiteenhouden bemerken; gehoorzamen; gevolg geven aan; kwijten; luisteren; nakomen; navolgen; opmerken; opvolgen; volgen; waarmaken
desempeñar onderscheiden; uit elkaar houden; uiteenhouden aanschouwen; bekijken; beoefenen; bijleggen; functie bekleden; goedmaken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; ruzie afsluiten; staren; turen; uitoefenen; vervullen; zien
diferenciar onderscheiden; uit elkaar houden; uiteenhouden aanschouwen; bekijken; decoreren; differentiëren; een ereteken geven; een onderscheidingsteken geven; kijken; onderscheid maken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; ridderen; schelen; staren; turen; van elkaar onderscheiden; verschil maken; verschillen; zien
diferenciarse onderscheiden; uit elkaar houden; uiteenhouden aanschouwen; afwijken; bekijken; differentiëren; een ereteken geven; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; van elkaar onderscheiden; verschillen; zien
discernir onderscheiden; uit elkaar houden; uiteenhouden aanschouwen; bekijken; decoreren; een ereteken geven; een onderscheidingsteken geven; gewaarworden; kijken; onderscheid maken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; ridderen; staren; te zien krijgen; turen; zien
distinguir onderscheiden; uit elkaar houden; uiteenhouden aankijken; aanschouwen; bekijken; bemerken; beseffen; differentiëren; doorzien; een ereteken geven; gadeslaan; gewaarworden; horen; inzien; karakteriseren; kenmerken; kenschetsen; kijken; merken; observeren; onderkennen; onderscheid maken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; realiseren; signaleren; staren; te zien krijgen; tekenen; toeschouwen; turen; typeren; van elkaar onderscheiden; voelen; waarnemen; zien
distinguirse onderscheiden; uit elkaar houden; uiteenhouden aanschouwen; bekijken; een ereteken geven; excelleren; gewaarworden; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; overtreffen; schitteren; staren; te zien krijgen; turen; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken; van elkaar onderscheiden; zien
divisar onderscheiden; uit elkaar houden; uiteenhouden aanschouwen; bekijken; doorvorsen; kijken; naspeuring doen; onderscheiden; ontwaren; opmerken; rechercheren; snuffelen; speuren; staren; turen; zien
percibir onderscheiden; uit elkaar houden; uiteenhouden aanblikken; aankijken; aanschouwen; aanzien; bekijken; bemerken; bespeuren; casseren; gadeslaan; gewaarworden; horen; in de gaten houden; in het oog houden; kijken; merken; observeren; onderscheiden; ontwaren; opletten; opmerken; signaleren; staren; te zien krijgen; toeschouwen; toezien; turen; voelen; waarnemen; zien

External Machine Translations:

Related Translations for uit elkaar houden