Noun | Related Translations | Other Translations |
cumplir
|
|
gehoor; gevolg; gevolg geven aan
|
percibir
|
|
innen
|
Verb | Related Translations | Other Translations |
condecorar
|
onderscheiden; uit elkaar houden; uiteenhouden
|
een ereteken geven; onderscheiden; van elkaar onderscheiden
|
cumplir
|
onderscheiden; uit elkaar houden; uiteenhouden
|
bemerken; gehoorzamen; gevolg geven aan; kwijten; luisteren; nakomen; navolgen; opmerken; opvolgen; volgen; waarmaken
|
desempeñar
|
onderscheiden; uit elkaar houden; uiteenhouden
|
aanschouwen; bekijken; beoefenen; bijleggen; functie bekleden; goedmaken; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; ruzie afsluiten; staren; turen; uitoefenen; vervullen; zien
|
diferenciar
|
onderscheiden; uit elkaar houden; uiteenhouden
|
aanschouwen; bekijken; decoreren; differentiëren; een ereteken geven; een onderscheidingsteken geven; kijken; onderscheid maken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; ridderen; schelen; staren; turen; van elkaar onderscheiden; verschil maken; verschillen; zien
|
diferenciarse
|
onderscheiden; uit elkaar houden; uiteenhouden
|
aanschouwen; afwijken; bekijken; differentiëren; een ereteken geven; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; staren; turen; van elkaar onderscheiden; verschillen; zien
|
discernir
|
onderscheiden; uit elkaar houden; uiteenhouden
|
aanschouwen; bekijken; decoreren; een ereteken geven; een onderscheidingsteken geven; gewaarworden; kijken; onderscheid maken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; ridderen; staren; te zien krijgen; turen; zien
|
distinguir
|
onderscheiden; uit elkaar houden; uiteenhouden
|
aankijken; aanschouwen; bekijken; bemerken; beseffen; differentiëren; doorzien; een ereteken geven; gadeslaan; gewaarworden; horen; inzien; karakteriseren; kenmerken; kenschetsen; kijken; merken; observeren; onderkennen; onderscheid maken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; realiseren; signaleren; staren; te zien krijgen; tekenen; toeschouwen; turen; typeren; van elkaar onderscheiden; voelen; waarnemen; zien
|
distinguirse
|
onderscheiden; uit elkaar houden; uiteenhouden
|
aanschouwen; bekijken; een ereteken geven; excelleren; gewaarworden; kijken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; overtreffen; schitteren; staren; te zien krijgen; turen; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken; van elkaar onderscheiden; zien
|
divisar
|
onderscheiden; uit elkaar houden; uiteenhouden
|
aanschouwen; bekijken; doorvorsen; kijken; naspeuring doen; onderscheiden; ontwaren; opmerken; rechercheren; snuffelen; speuren; staren; turen; zien
|
percibir
|
onderscheiden; uit elkaar houden; uiteenhouden
|
aanblikken; aankijken; aanschouwen; aanzien; bekijken; bemerken; bespeuren; casseren; gadeslaan; gewaarworden; horen; in de gaten houden; in het oog houden; kijken; merken; observeren; onderscheiden; ontwaren; opletten; opmerken; signaleren; staren; te zien krijgen; toeschouwen; toezien; turen; voelen; waarnemen; zien
|