Dutch
Detailed Translations for uitpluizen from Dutch to Spanish
uitpluizen:
-
uitpluizen (ontwarren; uitzoeken; ontraadselen; uitrafelen; uitvezelen; ontrafelen)
investigar; averiguar; desenredar; desmenuzar; resolver; deshilachar; destejer; deshacer; descifrar; deshilar-
investigar verbe
-
averiguar verbe
-
desenredar verbe
-
desmenuzar verbe
-
resolver verbe
-
deshilachar verbe
-
destejer verbe
-
deshacer verbe
-
descifrar verbe
-
deshilar verbe
-
Conjugations for uitpluizen:
o.t.t.
- pluis uit
- pluist uit
- pluist uit
- pluizen uit
- pluizen uit
- pluizen uit
o.v.t.
- ploos uit
- ploos uit
- ploos uit
- plozen uit
- plozen uit
- plozen uit
v.t.t.
- heb uitgeplozen
- hebt uitgeplozen
- heeft uitgeplozen
- hebben uitgeplozen
- hebben uitgeplozen
- hebben uitgeplozen
v.v.t.
- had uitgeplozen
- had uitgeplozen
- had uitgeplozen
- hadden uitgeplozen
- hadden uitgeplozen
- hadden uitgeplozen
o.t.t.t.
- zal uitpluizen
- zult uitpluizen
- zal uitpluizen
- zullen uitpluizen
- zullen uitpluizen
- zullen uitpluizen
o.v.t.t.
- zou uitpluizen
- zou uitpluizen
- zou uitpluizen
- zouden uitpluizen
- zouden uitpluizen
- zouden uitpluizen
en verder
- ben uitgeplozen
- bent uitgeplozen
- is uitgeplozen
- zijn uitgeplozen
- zijn uitgeplozen
- zijn uitgeplozen
diversen
- pluis uit!
- pluist uit!
- uitgeplozen
- uitpluizend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitpluizen:
Wiktionary Translations for uitpluizen:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitpluizen | → explorar | ↔ explore — to examine or investigate something systematically |