Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. uitschudden:


Dutch

Detailed Translations for uitschudden from Dutch to Spanish

uitschudden:

uitschudden verbe (schud uit, schudt uit, schudde uit, schudden uit, uitgeschud)

  1. uitschudden (uitplunderen)

Conjugations for uitschudden:

o.t.t.
  1. schud uit
  2. schudt uit
  3. schudt uit
  4. schudden uit
  5. schudden uit
  6. schudden uit
o.v.t.
  1. schudde uit
  2. schudde uit
  3. schudde uit
  4. schudden uit
  5. schudden uit
  6. schudden uit
v.t.t.
  1. heb uitgeschud
  2. hebt uitgeschud
  3. heeft uitgeschud
  4. hebben uitgeschud
  5. hebben uitgeschud
  6. hebben uitgeschud
v.v.t.
  1. had uitgeschud
  2. had uitgeschud
  3. had uitgeschud
  4. hadden uitgeschud
  5. hadden uitgeschud
  6. hadden uitgeschud
o.t.t.t.
  1. zal uitschudden
  2. zult uitschudden
  3. zal uitschudden
  4. zullen uitschudden
  5. zullen uitschudden
  6. zullen uitschudden
o.v.t.t.
  1. zou uitschudden
  2. zou uitschudden
  3. zou uitschudden
  4. zouden uitschudden
  5. zouden uitschudden
  6. zouden uitschudden
en verder
  1. ben uitgeschud
  2. bent uitgeschud
  3. is uitgeschud
  4. zijn uitgeschud
  5. zijn uitgeschud
  6. zijn uitgeschud
diversen
  1. schud uit!
  2. schudt uit!
  3. uitgeschud
  4. uitschuddend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitschudden:

NounRelated TranslationsOther Translations
sacudir afschudden; geschok; geschud
VerbRelated TranslationsOther Translations
sacudir uitplunderen; uitschudden afkeuren; afschudden; afstemmen; afwijzen; beven; iets uitschudden; inkloppen; omschudden; opschudden; schudden; stof afkloppen; trillen; uitdeuken; uitkloppen; verwerpen
zarandear uitplunderen; uitschudden iets uitschudden

Related Translations for uitschudden