Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. uitzitten:


Dutch

Detailed Translations for uitzitten from Dutch to Spanish

uitzitten:

uitzitten verbe (zit uit, zat uit, zaten uit, uitgezeten)

  1. uitzitten

Conjugations for uitzitten:

o.t.t.
  1. zit uit
  2. zit uit
  3. zit uit
  4. zitten uit
  5. zitten uit
  6. zitten uit
o.v.t.
  1. zat uit
  2. zat uit
  3. zat uit
  4. zaten uit
  5. zaten uit
  6. zaten uit
v.t.t.
  1. heb uitgezeten
  2. hebt uitgezeten
  3. heeft uitgezeten
  4. hebben uitgezeten
  5. hebben uitgezeten
  6. hebben uitgezeten
v.v.t.
  1. had uitgezeten
  2. had uitgezeten
  3. had uitgezeten
  4. hadden uitgezeten
  5. hadden uitgezeten
  6. hadden uitgezeten
o.t.t.t.
  1. zal uitzitten
  2. zult uitzitten
  3. zal uitzitten
  4. zullen uitzitten
  5. zullen uitzitten
  6. zullen uitzitten
o.v.t.t.
  1. zou uitzitten
  2. zou uitzitten
  3. zou uitzitten
  4. zouden uitzitten
  5. zouden uitzitten
  6. zouden uitzitten
en verder
  1. ben uitgezeten
  2. bent uitgezeten
  3. is uitgezeten
  4. zijn uitgezeten
  5. zijn uitgezeten
  6. zijn uitgezeten
diversen
  1. zit uit!
  2. zit uit!
  3. uitgezeten
  4. uitzittend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

uitzitten [znw.] nom

  1. uitzitten (afzitten)
    el cumplimiento

Translation Matrix for uitzitten:

NounRelated TranslationsOther Translations
cumplimiento afzitten; uitzitten arbeidsprestatie; grote daad; invullen; invulling; prestatie; verrichting; vervulling; volbrenging; voltooiing; werkprestatie
VerbRelated TranslationsOther Translations
quedar hasta el fin uitzitten
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
cumplimiento dwang