Summary
Dutch to Spanish: more detail...
- vasthaken:
-
Wiktionary:
- vasthaken → comenzar, salir al paso, enganchar, colgar, grapar
Dutch
Detailed Translations for vasthaken from Dutch to Spanish
vasthaken:
-
vasthaken (aankoppelen; aanhaken; vastkoppelen)
enganchar; abrochar; acoplar; encochetar-
enganchar verbe
-
abrochar verbe
-
acoplar verbe
-
encochetar verbe
-
Conjugations for vasthaken:
o.t.t.
- haak vast
- haakt vast
- haakt vast
- haken vast
- haken vast
- haken vast
o.v.t.
- haakte vast
- haakte vast
- haakte vast
- haakten vast
- haakten vast
- haakten vast
v.t.t.
- heb vastgehaakt
- hebt vastgehaakt
- heeft vastgehaakt
- hebben vastgehaakt
- hebben vastgehaakt
- hebben vastgehaakt
v.v.t.
- had vastgehaakt
- had vastgehaakt
- had vastgehaakt
- hadden vastgehaakt
- hadden vastgehaakt
- hadden vastgehaakt
o.t.t.t.
- zal vasthaken
- zult vasthaken
- zal vasthaken
- zullen vasthaken
- zullen vasthaken
- zullen vasthaken
o.v.t.t.
- zou vasthaken
- zou vasthaken
- zou vasthaken
- zouden vasthaken
- zouden vasthaken
- zouden vasthaken
en verder
- ben vastgehaakt
- bent vastgehaakt
- is vastgehaakt
- zijn vastgehaakt
- zijn vastgehaakt
- zijn vastgehaakt
diversen
- haak vast!
- haakt vast!
- vastgehaakt
- vasthakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for vasthaken:
Noun | Related Translations | Other Translations |
abrochar | aangespen; vastgespen | |
enganchar | vasthaken | |
Verb | Related Translations | Other Translations |
abrochar | aanhaken; aankoppelen; vasthaken; vastkoppelen | aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; bevestigen; dichtbinden; dichtdoen; dichtknopen; knopen; samenbinden; toebinden; verbinden |
acoplar | aanhaken; aankoppelen; vasthaken; vastkoppelen | dokken; koppelen; samenkoppelen; verbinden |
encochetar | aanhaken; aankoppelen; vasthaken; vastkoppelen | |
enganchar | aanhaken; aankoppelen; vasthaken; vastkoppelen | aanhangen; aankoppelen; haken; hechten; klemmen; knellen; krammen; lijmen; met een kram vastmaken; omklemmen; opplakken; ronselen; vasthechten; vastkoppelen; vastlijmen; vastplakken; voorspannen |
Wiktionary Translations for vasthaken:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• vasthaken | → comenzar; salir al paso | ↔ aborder — intransitif|fr marine|fr arriver au bord, prendre terre. |
• vasthaken | → enganchar; colgar | ↔ accrocher — Attacher, suspendre à un crochet, à un clou, à un portemanteau, etc. (Sens général). |
• vasthaken | → grapar | ↔ agrafer — attacher avec une agrafe. |