Dutch

Detailed Translations for verkoop from Dutch to Spanish

verkoop:

verkoop [de ~ (m)] nom

  1. de verkoop (omzet; afzet)
  2. de verkoop
    la venta
  3. de verkoop

Translation Matrix for verkoop:

NounRelated TranslationsOther Translations
venta afzet; omzet; verkoop bar; buitencafé; café; knijp; kroeg; lokaliteit; tapperij; taveerne; uitspanning
volumen de negocios afzet; omzet; verkoop
volumen de ventas afzet; omzet; verkoop omzet
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
ventas verkoop

Wiktionary Translations for verkoop:


Cross Translation:
FromToVia
verkoop venta sale — exchange of goods or services for currency or credit

verkoop form of verkopen:

Conjugations for verkopen:

o.t.t.
  1. verkoop
  2. verkoopt
  3. verkoopt
  4. verkopen
  5. verkopen
  6. verkopen
o.v.t.
  1. verkocht
  2. verkocht
  3. verkocht
  4. verkochten
  5. verkochten
  6. verkochten
v.t.t.
  1. heb verkocht
  2. hebt verkocht
  3. heeft verkocht
  4. hebben verkocht
  5. hebben verkocht
  6. hebben verkocht
v.v.t.
  1. had verkocht
  2. had verkocht
  3. had verkocht
  4. hadden verkocht
  5. hadden verkocht
  6. hadden verkocht
o.t.t.t.
  1. zal verkopen
  2. zult verkopen
  3. zal verkopen
  4. zullen verkopen
  5. zullen verkopen
  6. zullen verkopen
o.v.t.t.
  1. zou verkopen
  2. zou verkopen
  3. zou verkopen
  4. zouden verkopen
  5. zouden verkopen
  6. zouden verkopen
en verder
  1. ben verkocht
  2. bent verkocht
  3. is verkocht
  4. zijn verkocht
  5. zijn verkocht
  6. zijn verkocht
diversen
  1. verkoop!
  2. verkoopt!
  3. verkocht
  4. verkopend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

verkopen [het ~] nom

  1. het verkopen
    el vender

Translation Matrix for verkopen:

NounRelated TranslationsOther Translations
vender verkopen
VerbRelated TranslationsOther Translations
comercializar verhandelen; verkopen
comerciar verhandelen; verkopen handel drijven; handelen
consumir el tiempo parrandeando verboemelen; verbrassen; verkopen; verkwanselen; verkwisten; verspillen
derrochar verboemelen; verbrassen; verkopen; verkwanselen; verkwisten; verspillen doorjagen; opmaken; verbruiken; wegsmijten
desperdiciar verboemelen; verbrassen; verkopen; verkwanselen; verkwisten; verspillen haspelen; kwijt raken; tot een warboel maken; vergieten; verliezen; verprutsen; verwarren; wegmaken; wegsmijten; zoek maken; zoekmaken
despilfarrar verboemelen; verbrassen; verkopen; verkwanselen; verkwisten; verspillen doorjagen; opmaken; potverteren; verbruiken; versjacheren; wegsmijten
dilapidar verboemelen; verbrassen; verkopen; verkwanselen; verkwisten; verspillen wegsmijten
gastarse todo el dinero verboemelen; verbrassen; verkopen; verkwanselen; verkwisten; verspillen opmaken; potverteren; versjacheren
malgastar verboemelen; verbrassen; verkopen; verkwanselen; verkwisten; verspillen verbeuzelen; verdoen; verknoeien; verlummelen; verspillen; wegsmijten
vender verhandelen; verkopen iets verkopen; slijten; van de hand doen
venderse verhandelen; verkopen

Antonyms for "verkopen":


Related Definitions for "verkopen":

  1. het aan een ander geven in ruil voor geld1
    • hij heeft zijn auto aan Arie verkocht1

Wiktionary Translations for verkopen:

verkopen
verb
  1. goederen tegen betaling aan een nieuwe eigenaar geven

Cross Translation:
FromToVia
verkopen vender sell — to agree to transfer goods or provide services
verkopen vender verkaufen — einen Gegenstand, eine Ware gegen Geld abgeben
verkopen dividir; partir débitervendre d’une façon continue, répéter, surtout au détail.
verkopen vender vendrealiéner une chose, transporter, céder à quelqu’un la propriété d’une chose pour un certain prix, contre une somme d'argent.

Related Translations for verkoop