Dutch
Detailed Translations for verschieten from Dutch to Spanish
verschieten:
-
verschieten (vaal worden; vervagen; vervalen; verkleuren)
Conjugations for verschieten:
o.t.t.
- verschiet
- verschiet
- verschiet
- verschieten
- verschieten
- verschieten
o.v.t.
- verschoot
- verschoot
- verschoot
- verschoten
- verschoten
- verschoten
v.t.t.
- heb verschoten
- hebt verschoten
- heeft verschoten
- hebben verschoten
- hebben verschoten
- hebben verschoten
v.v.t.
- had verschoten
- had verschoten
- had verschoten
- hadden verschoten
- hadden verschoten
- hadden verschoten
o.t.t.t.
- zal verschieten
- zult verschieten
- zal verschieten
- zullen verschieten
- zullen verschieten
- zullen verschieten
o.v.t.t.
- zou verschieten
- zou verschieten
- zou verschieten
- zouden verschieten
- zouden verschieten
- zouden verschieten
diversen
- verschiet!
- verschiet!
- verschoten
- verschietend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for verschieten:
Verb | Related Translations | Other Translations |
empalidecer | vaal worden; verkleuren; verschieten; vervagen; vervalen | bleek worden; tanen; verbleken; vervagen; wit worden |
palidecer | vaal worden; verkleuren; verschieten; vervagen; vervalen | bleek worden; verbleken; wit wegtrekken; wit worden |
ponerse pálido | vaal worden; verkleuren; verschieten; vervagen; vervalen | bleek worden; verbleken; wit worden |