Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. verslonzen:


Dutch

Detailed Translations for verslonzen from Dutch to Spanish

verslonzen:

verslonzen verbe (verslons, verslonst, verslonsde, verslonsden, verslonsd)

  1. verslonzen (verloederen)

Conjugations for verslonzen:

o.t.t.
  1. verslons
  2. verslonst
  3. verslonst
  4. verslonzen
  5. verslonzen
  6. verslonzen
o.v.t.
  1. verslonsde
  2. verslonsde
  3. verslonsde
  4. verslonsden
  5. verslonsden
  6. verslonsden
v.t.t.
  1. heb verslonsd
  2. hebt verslonsd
  3. heeft verslonsd
  4. hebben verslonsd
  5. hebben verslonsd
  6. hebben verslonsd
v.v.t.
  1. had verslonsd
  2. had verslonsd
  3. had verslonsd
  4. hadden verslonsd
  5. hadden verslonsd
  6. hadden verslonsd
o.t.t.t.
  1. zal verslonzen
  2. zult verslonzen
  3. zal verslonzen
  4. zullen verslonzen
  5. zullen verslonzen
  6. zullen verslonzen
o.v.t.t.
  1. zou verslonzen
  2. zou verslonzen
  3. zou verslonzen
  4. zouden verslonzen
  5. zouden verslonzen
  6. zouden verslonzen
diversen
  1. verslons!
  2. verslonst!
  3. verslonsd
  4. verslonzend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for verslonzen:

VerbRelated TranslationsOther Translations
decaer verloederen; verslonzen achteruitgaan; afknappen; afnemen; declineren; er vanaf breken; in elkaar storten; minder worden; ten gronde gaan; vergaan; verkommeren; vervallen
descuidar verloederen; verslonzen nalaten; veronachtzamen; versloffen; verwaarlozen; wegcijferen