Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. voorschoot:
  2. voorschieten:
  3. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for voorschoot from Dutch to Spanish

voorschoot:

voorschoot [de ~ (m)] nom

  1. de voorschoot (schort; sloof; werkschort; schortje)
    el delantal; el mandil; el delantal de trabajo

Translation Matrix for voorschoot:

NounRelated TranslationsOther Translations
delantal schort; schortje; sloof; voorschoot; werkschort
delantal de trabajo schort; schortje; sloof; voorschoot; werkschort
mandil schort; schortje; sloof; voorschoot; werkschort

Related Words for "voorschoot":


Wiktionary Translations for voorschoot:


Cross Translation:
FromToVia
voorschoot delantal tablier — Pièce de toile que l’on met sur les habits pour les préserver tout en travaillant.

voorschieten:

voorschieten verbe (schiet voor, schoot voor, schoten voor, voorgeschoten)

  1. voorschieten

Conjugations for voorschieten:

o.t.t.
  1. schiet voor
  2. schiet voor
  3. schiet voor
  4. schieten voor
  5. schieten voor
  6. schieten voor
o.v.t.
  1. schoot voor
  2. schoot voor
  3. schoot voor
  4. schoten voor
  5. schoten voor
  6. schoten voor
v.t.t.
  1. heb voorgeschoten
  2. hebt voorgeschoten
  3. heeft voorgeschoten
  4. hebben voorgeschoten
  5. hebben voorgeschoten
  6. hebben voorgeschoten
v.v.t.
  1. had voorgeschoten
  2. had voorgeschoten
  3. had voorgeschoten
  4. hadden voorgeschoten
  5. hadden voorgeschoten
  6. hadden voorgeschoten
o.t.t.t.
  1. zal voorschieten
  2. zult voorschieten
  3. zal voorschieten
  4. zullen voorschieten
  5. zullen voorschieten
  6. zullen voorschieten
o.v.t.t.
  1. zou voorschieten
  2. zou voorschieten
  3. zou voorschieten
  4. zouden voorschieten
  5. zouden voorschieten
  6. zouden voorschieten
diversen
  1. schiet voor!
  2. schiet voor!
  3. voorgeschoten
  4. voorschietend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for voorschieten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
adelantar voorschieten aanrukken; ijlen; inhalen; jachten; jagen; jakkeren; opschieten; passeren; reppen; snellen; spoeden; verder komen; vliegen; voorbijgaan; voorbijrijden; vooruitgaan; vooruitkomen; vorderen; zich haasten; zich spoeden

Wiktionary Translations for voorschieten:


Cross Translation:
FromToVia
voorschieten correr rápidamente hacia delante; anticipar vorschießen — einen Geldbetrag im Voraus geben