Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. voorspannen:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for voorspannen from Dutch to Spanish

voorspannen:

voorspannen [het ~] nom

  1. het voorspannen

voorspannen verbe (span voor, spant voor, spande voor, spanden voor, voorgespannen)

  1. voorspannen

Conjugations for voorspannen:

o.t.t.
  1. span voor
  2. spant voor
  3. spant voor
  4. spannen voor
  5. spannen voor
  6. spannen voor
o.v.t.
  1. spande voor
  2. spande voor
  3. spande voor
  4. spanden voor
  5. spanden voor
  6. spanden voor
v.t.t.
  1. heb voorgespannen
  2. hebt voorgespannen
  3. heeft voorgespannen
  4. hebben voorgespannen
  5. hebben voorgespannen
  6. hebben voorgespannen
v.v.t.
  1. had voorgespannen
  2. had voorgespannen
  3. had voorgespannen
  4. hadden voorgespannen
  5. hadden voorgespannen
  6. hadden voorgespannen
o.t.t.t.
  1. zal voorspannen
  2. zult voorspannen
  3. zal voorspannen
  4. zullen voorspannen
  5. zullen voorspannen
  6. zullen voorspannen
o.v.t.t.
  1. zou voorspannen
  2. zou voorspannen
  3. zou voorspannen
  4. zouden voorspannen
  5. zouden voorspannen
  6. zouden voorspannen
diversen
  1. span voor!
  2. spant voor!
  3. voorgespannen
  4. voorspannend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for voorspannen:

NounRelated TranslationsOther Translations
enganchar vasthaken
ganarse a alguien voorspannen
VerbRelated TranslationsOther Translations
enganchar voorspannen aanhaken; aanhangen; aankoppelen; haken; hechten; klemmen; knellen; krammen; lijmen; met een kram vastmaken; omklemmen; opplakken; ronselen; vasthaken; vasthechten; vastkoppelen; vastlijmen; vastplakken

Wiktionary Translations for voorspannen:


Cross Translation:
FromToVia
voorspannen uncir attelerattacher des bêtes de trait à une voiture, à une charrue, etc.