Dutch

Detailed Translations for zemelen from Dutch to Spanish

zemelen:

zemelen verbe (zemel, zemelt, zemelde, zemelden, gezemeld)

  1. zemelen

Conjugations for zemelen:

o.t.t.
  1. zemel
  2. zemelt
  3. zemelt
  4. zemelen
  5. zemelen
  6. zemelen
o.v.t.
  1. zemelde
  2. zemelde
  3. zemelde
  4. zemelden
  5. zemelden
  6. zemelden
v.t.t.
  1. heb gezemeld
  2. hebt gezemeld
  3. heeft gezemeld
  4. hebben gezemeld
  5. hebben gezemeld
  6. hebben gezemeld
v.v.t.
  1. had gezemeld
  2. had gezemeld
  3. had gezemeld
  4. hadden gezemeld
  5. hadden gezemeld
  6. hadden gezemeld
o.t.t.t.
  1. zal zemelen
  2. zult zemelen
  3. zal zemelen
  4. zullen zemelen
  5. zullen zemelen
  6. zullen zemelen
o.v.t.t.
  1. zou zemelen
  2. zou zemelen
  3. zou zemelen
  4. zouden zemelen
  5. zouden zemelen
  6. zouden zemelen
diversen
  1. zemel!
  2. zemelt!
  3. gezemeld
  4. zemelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for zemelen:

NounRelated TranslationsOther Translations
chinchar gepest; geplaag; pesterij
mear plassen; zeiken
VerbRelated TranslationsOther Translations
chinchar zemelen een eed afleggen; etteren; griepen; inhaleren; klieren; over de longen roken; zeiken; zweren
dar la lata zemelen aandringen; donderjagen; doordrammen; doordrukken; doorstoten; drammen; drukkend door iets heen brengen; emmeren; zeuren
dar la murga zemelen emmeren
dar la paliza zemelen emmeren
dar la tabarra zemelen emmeren; etteren; griepen; klagen; klieren; zeiken; zeuren
gruñir zemelen brommen; foeteren; grauwen; grommen; kankeren; klagen; knorren; knorrend geluid maken; misnoegen uiten; mopperen; morren; murmeren; ontevreden mompelen; op vuur pruttelen; over iets mopperen; pruttelen; ronken; sakkeren; smoren; snauwen; snorren; stoffen; sudderen; uitbrander geven; zagen; zeuren
importunar zemelen aanleiding geven tot; hinderen; onmogelijk maken; ontrieven; ophitsen; provoceren; storen; uitdagen; uitlokken; verhinderen
incordiar zemelen foppen; in de maling nemen; koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; te pakken nemen; tergen; treiteren; voor de gek houden
lloriquear zemelen emmeren; grienen; huilen; janken; schreien; snikken; snotteren; zich beklagen
machacar zemelen aandringen; aantasten; aanvreten; bederven; beschadigen; doordrammen; doordrijven; doordrukken; drammen; dwingen; emmeren; fijnmaken; forceren; heien; herkauwen; inhameren; inheien; instampen; platdrukken; trappelen; verbrijzelen; vergruizen; vermorzelen; verpletteren; zeuren
mear zemelen plassen; urineren; wateren
refunfuñar zemelen blaffen; brullen; bulderen; daveren; foeteren; grauwen; kankeren; ketteren; kwaad zijn; protesteren; sakkeren; schreeuwen; schuimbekken; snauwen; tegenspartelen; tegenstribbelen; uitvaren tegen; verzetten; vloeken; woedend zijn; zeuren
remugar zemelen
renegar zemelen foeteren; ketteren; vloeken
rezongar zemelen knorren; knorrend geluid maken; protesteren; sakkeren; sputteren; tegenpruttelen; tegenspartelen; tegensputteren; tegenstribbelen; verzetten

Related Words for "zemelen":


Wiktionary Translations for zemelen:

zemelen
noun
  1. voeding|nld de met de zaadhuiden vergroeide vruchtwanden en kiemen, die vrij komen bij het tot meel malen van de graankorrel

Cross Translation:
FromToVia
zemelen refunfuñar; gruñir nörgelnpenetrant/störend, aber nicht aggressiv seinen Unmut äußern
zemelen salvado; acemite sonrésidu de la mouture du blé et d’autres céréales, provenant du péricarpe des grains.

zemelen form of zemel:

zemel [de ~] nom

  1. de zemel (zeurkous; geitenbreier; zeikerd; zeurpiet; zeur)
    el pelmazo; el letoso; la palisa

Translation Matrix for zemel:

NounRelated TranslationsOther Translations
letoso geitenbreier; zeikerd; zemel; zeur; zeurkous; zeurpiet
palisa geitenbreier; zeikerd; zemel; zeur; zeurkous; zeurpiet
pelmazo geitenbreier; zeikerd; zemel; zeur; zeurkous; zeurpiet

Related Words for "zemel":


Wiktionary Translations for zemel:


Cross Translation:
FromToVia
zemel afrecho; acemite; salvado bran — outside layer of a grain
zemel salvado; acemite sonrésidu de la mouture du blé et d’autres céréales, provenant du péricarpe des grains.