Summary
Dutch to Spanish:   more detail...
  1. zich opwerken:


Dutch

Detailed Translations for zich opwerken from Dutch to Spanish

zich opwerken:

zich opwerken verbe

  1. zich opwerken (bevorderd worden; hogerop komen)
    avanzar; subir; ascender

Translation Matrix for zich opwerken:

NounRelated TranslationsOther Translations
avanzar vooruitgaan; vorderen
subir opklimmen; oprijden; stijgen
VerbRelated TranslationsOther Translations
ascender bevorderd worden; hogerop komen; zich opwerken aanwassen; beklimmen; bovenkomen; de hoogte ingaan; hoger worden; in de lucht omhoogstijgen; klimmen; omhoog gaan; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoogklimmen; omhoogkomen; omhoogstijgen; opklauteren; opklimmen; oprijzen; opstijgen; opvliegen; opwaarts gaan; rijzen; stijgen
avanzar bevorderd worden; hogerop komen; zich opwerken aanrukken; aflopen; doordrijven; geweld gebruiken; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opmarcheren; oprukken; opschieten; reppen; snellen; spoeden; verder komen; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; vliegen; voorbijgaan; voortschrijden; vooruitbrengen; vooruitgaan; vooruitkomen; vorderen; zich haasten; zich spoeden
subir bevorderd worden; hogerop komen; zich opwerken aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; binnenrijden; bovenkomen; de hoogte ingaan; eindje meerijden; erop vooruit gaan; gedijen; groeien; groter worden; heffen; hijsen; hoger maken; hoger worden; in de lucht omhoogstijgen; inrijden; lichten; naar boven gaan; naar boven rijden; omhoog brengen; omhoog doen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhooggaan; omhooghalen; omhoogheffen; omhoogkomen; omhoogleiden; omhooglopen; omhoogrijden; omhoogschroeven; omhoogstappen; omhoogstijgen; omhoogvoeren; ontspinnen; opgaan; opheffen; ophijsen; ophogen; oprijden; oprijzen; opstijgen; optillen; opvliegen; opwaarts rijden; opzetten; rijzen; stijgen; tillen; toenemen; verhogen; vermeerderen; vooruitkomen; vorderen

Related Translations for zich opwerken