Summary


Dutch

Detailed Translations for zwalken from Dutch to Spanish

zwalken:

zwalken verbe (zwalk, zwalkt, zwalkte, zwalkten, gezwalkt)

  1. zwalken

Conjugations for zwalken:

o.t.t.
  1. zwalk
  2. zwalkt
  3. zwalkt
  4. zwalken
  5. zwalken
  6. zwalken
o.v.t.
  1. zwalkte
  2. zwalkte
  3. zwalkte
  4. zwalkten
  5. zwalkten
  6. zwalkten
v.t.t.
  1. heb gezwalkt
  2. hebt gezwalkt
  3. heeft gezwalkt
  4. hebben gezwalkt
  5. hebben gezwalkt
  6. hebben gezwalkt
v.v.t.
  1. had gezwalkt
  2. had gezwalkt
  3. had gezwalkt
  4. hadden gezwalkt
  5. hadden gezwalkt
  6. hadden gezwalkt
o.t.t.t.
  1. zal zwalken
  2. zult zwalken
  3. zal zwalken
  4. zullen zwalken
  5. zullen zwalken
  6. zullen zwalken
o.v.t.t.
  1. zou zwalken
  2. zou zwalken
  3. zou zwalken
  4. zouden zwalken
  5. zouden zwalken
  6. zouden zwalken
diversen
  1. zwalk!
  2. zwalkt!
  3. gezwalkt
  4. zwalkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for zwalken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
ir sin rumbo zwalken
vagabundear zwalken aan de zwerf zijn; om zich heen kijken; omzwerven; rondkijken; rondlopen; rondneuzen; rondscharrelen; rondsnuffelen; rondwaren; rondzwalken; rondzwerven; struinen; zwerven
vagabundear sin rumbo zwalken om zich heen kijken; rondkijken; rondneuzen; rondscharrelen; rondsnuffelen; struinen
vagar zwalken aan de zwerf zijn; dwalen; flaneren; om zich heen kijken; omzwerven; ronddolen; rondkijken; rondlopen; rondneuzen; rondscharrelen; rondslenteren; rondsnuffelen; rondwandelen; rondzwerven; struinen; zwerven