Dutch
Detailed Translations for opdracht geven from Dutch to French
opdracht geven:
opdracht geven verbe (geef opdracht, geeft opdracht, gaf opdracht, gaven opdracht, opdracht gegeven)
-
opdracht geven (instrueren; opdragen; instructie geven)
-
opdracht geven
assigner une charge à qn; mandater qn; confier à qn une tâche; charger qn de faire qc; confier à qn une mission; investir qn d'un mandat-
assigner une charge à qn verbe
-
mandater qn verbe
-
confier à qn une tâche verbe
-
charger qn de faire qc verbe
-
confier à qn une mission verbe
-
investir qn d'un mandat verbe
-
Conjugations for opdracht geven:
o.t.t.
- geef opdracht
- geeft opdracht
- geeft opdracht
- geven opdracht
- geven opdracht
- geven opdracht
o.v.t.
- gaf opdracht
- gaf opdracht
- gaf opdracht
- gaven opdracht
- gaven opdracht
- gaven opdracht
v.t.t.
- heb opdracht gegeven
- hebt opdracht gegeven
- heeft opdracht gegeven
- hebben opdracht gegeven
- hebben opdracht gegeven
- hebben opdracht gegeven
v.v.t.
- had opdracht gegeven
- had opdracht gegeven
- had opdracht gegeven
- hadden opdracht gegeven
- hadden opdracht gegeven
- hadden opdracht gegeven
o.t.t.t.
- zal opdracht geven
- zult opdracht geven
- zal opdracht geven
- zullen opdracht geven
- zullen opdracht geven
- zullen opdracht geven
o.v.t.t.
- zou opdracht geven
- zou opdracht geven
- zou opdracht geven
- zouden opdracht geven
- zouden opdracht geven
- zouden opdracht geven
diversen
- geef opdracht!
- geeft opdracht!
- opdracht gegeven
- opdracht gevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze