Dutch

Detailed Translations for zak from Dutch to French

zak:

zak [de ~ (m)] nom

  1. de zak (tasje; tas)
    le sac; la sacoche; le sac à main
  2. de zak (buidel)
    la poche; la sacoche
  3. de zak (scrotum; balzak)
    le scrotum
  4. de zak (broekzak)
    la poche; la poche de pantalon; la poche sans rabat
  5. de zak (onaangenaam mens)

Translation Matrix for zak:

NounRelated TranslationsOther Translations
personne déplaisante onaangenaam mens; zak
personne désagreable onaangenaam mens; zak
poche broekzak; buidel; zak jaszak
poche de pantalon broekzak; zak
poche sans rabat broekzak; zak steekzak
sac tas; tasje; zak damestas; damestasje; handtas; rugzak; tasje
sac à main tas; tasje; zak damestas; damestasje; handtas; tasje
sacoche buidel; tas; tasje; zak polstasje; schoudertas
scrotum balzak; scrotum; zak

Related Words for "zak":


Related Definitions for "zak":

  1. balzak, scrotum1
    • hij kreeg een schop tegen zijn zak1
  2. ruimte in je kleren om iets in te stoppen1
    • de sleutel zit in de zak van mijn jas1
  3. voorwerp van slap materiaal dat aan een kant open is1
    • we kochten een zak patat1

Wiktionary Translations for zak:

zak
noun
  1. slappe, vormeloze tas
  2. een plek in kleding waarin kleine spullen kunnen worden meegedragen
zak
noun
  1. Traductions à trier suivant le sens
  2. Petit cuvier de bois qui a les bords assez bas.
  3. (vulgaire) insulte désignant quelqu’un qui se comporte de façon déplaisante ou déplacée, par manque d’intelligence, de savoir-vivre ou de scrupules.
  4. région|Sud-Ouest de la France, Saint-Pierre-et-Miquelon sac (souvent plastique comme ceux des supermarchés).
  5. poche faite de cuir, de toile ou d’étoffe, ouvrir seulement par le haut et qui servir à mettre toutes sortir de choses.
  6. industrie des sacs d'emballage.

Cross Translation:
FromToVia
zak poche; sachet; sac bag — flexible container
zak poche pocket — bag stitched to an item of clothing
zak sac sack — bag for commodities or items
zak poche Tasche — Aufbewahrungsort von Gegenständen in der Kleidung, auf- oder eingenäht

zakken:

zakken verbe (zak, zakt, zakte, zakten, gezakt)

  1. zakken (kelderen)
    baisser; tomber; diminuer; couler; décroître; se plonger; sombrer; s'écrouler; s'affaisser; s'effoncer
    • baisser verbe (baisse, baisses, baissons, baissez, )
    • tomber verbe (tombe, tombes, tombons, tombez, )
    • diminuer verbe (diminue, diminues, diminuons, diminuez, )
    • couler verbe (coule, coules, coulons, coulez, )
    • décroître verbe (décroîs, décroît, décroîssons, décroîssez, )
    • se plonger verbe
    • sombrer verbe (sombre, sombres, sombrons, sombrez, )
    • s'écrouler verbe
    • s'affaisser verbe
    • s'effoncer verbe

Conjugations for zakken:

o.t.t.
  1. zak
  2. zakt
  3. zakt
  4. zakken
  5. zakken
  6. zakken
o.v.t.
  1. zakte
  2. zakte
  3. zakte
  4. zakten
  5. zakten
  6. zakten
v.t.t.
  1. ben gezakt
  2. bent gezakt
  3. is gezakt
  4. zijn gezakt
  5. zijn gezakt
  6. zijn gezakt
v.v.t.
  1. was gezakt
  2. was gezakt
  3. was gezakt
  4. waren gezakt
  5. waren gezakt
  6. waren gezakt
o.t.t.t.
  1. zal zakken
  2. zult zakken
  3. zal zakken
  4. zullen zakken
  5. zullen zakken
  6. zullen zakken
o.v.t.t.
  1. zou zakken
  2. zou zakken
  3. zou zakken
  4. zouden zakken
  5. zouden zakken
  6. zouden zakken
diversen
  1. zak!
  2. zakt!
  3. gezakt
  4. zakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

zakken [de ~] nom, pluriel

  1. de zakken (tassen)
    le sacs à main
  2. de zakken (steekzakken)
    la poches

Translation Matrix for zakken:

NounRelated TranslationsOther Translations
couler afvloeien; wegstromen; wegvloeien
diminuer slijten; verslijten
décroître wegsterven
poches steekzakken; zakken
sacs à main tassen; zakken
VerbRelated TranslationsOther Translations
baisser kelderen; zakken achteruitgaan; afnemen; beperken; besparen; bezuinigen; dalen; declineren; dimmen; inkrimpen; inperken; kleiner worden; korten; krimpen; lager maken; matigen; minder worden; minderen; omlaagbrengen; reduceren; slinken; tanen; teruggaan; verkorten; verlagen; verminderen; vervallen
couler kelderen; zakken afdruipen; afglijden; aftakelen; afvloeien; afvoeren; afzakken; doen wegvloeien; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; galvaniseren; gulpen; gutsen; in stralen lopen; in stromen neerstorten; inzinken; lopen; onder water gaan; ondergaan; sijpelen; stromen; uitdruppelen; vervallen; verzinken; vlieden; vloeien; vluchten; wegglijden; weglekken; wegstromen; wegvloeien; wegvluchten; wegzinken; zinken
diminuer kelderen; zakken achteruitdeinzen; achteruitgaan; afnemen; bekorten; beperken; besparen; bezuinigen; dalen; declineren; inkorten; inkrimpen; inperken; kleiner maken; kleiner worden; korten; korter maken; krimpen; matigen; met mate gebruiken; minder maken; minder worden; minderen; minimaliseren; reduceren; slinken; tanen; terugdeinzen; teruggaan; terugschrikken; terugwijken; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen; vervallen
décroître kelderen; zakken achteruitdeinzen; achteruitgaan; afnemen; beperken; dalen; declineren; inkrimpen; inperken; kleiner maken; kleiner worden; krimpen; minder worden; minderen; minimaliseren; reduceren; slinken; tanen; terugdeinzen; teruggaan; terugschrikken; terugwijken; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen; vervallen
s'affaisser kelderen; zakken doorbuigen; doorzakken; ineenzakken; ineenzijgen; uitbuiken; uitzakken; verzakken; wegzakken; zakken in
s'effoncer kelderen; zakken
s'écrouler kelderen; zakken afbreken; afleggen; begeven; bezwijken; breken; flippen; het onderspit delven; in elkaar storten; in elkaar zakken; ineenstorten; ineenzakken; ineenzijgen; instorten; invallen; inzakken; inzinken; neerhalen; omlaagstorten; omverhalen; ondergaan; slopen; sterk afnemen; strijd verliezen; te gronde gaan; tenondergaan; teruglopen; uit elkaar halen; vallen
se plonger kelderen; zakken galvaniseren; verzinken
sombrer kelderen; zakken achteruitgaan; afglijden; aftakelen; afzakken; bezwijken; galvaniseren; instorten; inzinken; onder water gaan; ondergaan; te gronde gaan; ten ondergaan; tenondergaan; teruggaan; vergaan; verrotten; verteren; vervallen; verzinken; wegglijden; wegrotten; wegzinken; zinken
tomber kelderen; zakken afdalen; afhangen; buitelen; doen neerstorten; duikelen; eraf vallen; flikkeren; hangen; kelderen; kiepen; kieperen; landen; naar beneden dalen; naar beneden donderen; naar beneden komen; naar beneden storten; naar beneden vallen; neerdalen; neerkomen; neerstorten; omlaagkomen; omlaagstorten; omlaagvallen; omrollen; omvallen; omvervallen; onderuitgaan; op de grond komen; op zijn bek gaan; ten val komen; terechtkomen; tuimelen; vallen
- dalen; stralen

Related Words for "zakken":


Synonyms for "zakken":


Antonyms for "zakken":


Related Definitions for "zakken":

  1. een kleinere waarde krijgen1
    • de waarde van de gulden is gezakt1
  2. omlaag gaan1
    • het water in de rivier is gezakt1
  3. niet slagen voor een examen1
    • hij is gezakt voor zijn rijbewijs1

Wiktionary Translations for zakken:

zakken
Cross Translation:
FromToVia
zakken louper flunk — to fail

External Machine Translations:

Related Translations for zak