Dutch
Detailed Translations for aankleden from Dutch to French
aankleden:
-
aankleden (aantrekken; aandoen)
mettre; habiller; se vêtir; se couvrir; s'habiller-
mettre verbe (mets, met, mettons, mettez, mettent, mettais, mettait, mettions, mettiez, mettaient, mis, mit, mîmes, mîtes, mirent, mettrai, mettras, mettra, mettrons, mettrez, mettront)
-
habiller verbe (habille, habilles, habillons, habillez, habillent, habillais, habillait, habillions, habilliez, habillaient, habillai, habillas, habilla, habillâmes, habillâtes, habillèrent, habillerai, habilleras, habillera, habillerons, habillerez, habilleront)
-
se vêtir verbe
-
se couvrir verbe
-
s'habiller verbe
-
-
aankleden (versieringen aanbrengen; versieren; decoreren)
décorer; embellir; enjoliver; orner; agrémenter-
décorer verbe (décore, décores, décorons, décorez, décorent, décorais, décorait, décorions, décoriez, décoraient, décorai, décoras, décora, décorâmes, décorâtes, décorèrent, décorerai, décoreras, décorera, décorerons, décorerez, décoreront)
-
embellir verbe (embellis, embellit, embellissons, embellissez, embellissent, embellissais, embellissait, embellissions, embellissiez, embellissaient, embellîmes, embellîtes, embellirent, embellirai, embelliras, embellira, embellirons, embellirez, embelliront)
-
enjoliver verbe (enjolive, enjolives, enjolivons, enjolivez, enjolivent, enjolivais, enjolivait, enjolivions, enjoliviez, enjolivaient, enjolivai, enjolivas, enjoliva, enjolivâmes, enjolivâtes, enjolivèrent, enjoliverai, enjoliveras, enjolivera, enjoliverons, enjoliverez, enjoliveront)
-
orner verbe (orne, ornes, ornons, ornez, ornent, ornais, ornait, ornions, orniez, ornaient, ornai, ornas, orna, ornâmes, ornâtes, ornèrent, ornerai, orneras, ornera, ornerons, ornerez, orneront)
-
agrémenter verbe
-
Conjugations for aankleden:
o.t.t.
- kleed aan
- kleedt aan
- kleedt aan
- kleden aan
- kleden aan
- kleden aan
o.v.t.
- kleedde aan
- kleedde aan
- kleedde aan
- kleedden aan
- kleedden aan
- kleedden aan
v.t.t.
- heb aangekleed
- hebt aangekleed
- heeft aangekleed
- hebben aangekleed
- hebben aangekleed
- hebben aangekleed
v.v.t.
- had aangekleed
- had aangekleed
- had aangekleed
- hadden aangekleed
- hadden aangekleed
- hadden aangekleed
o.t.t.t.
- zal aankleden
- zult aankleden
- zal aankleden
- zullen aankleden
- zullen aankleden
- zullen aankleden
o.v.t.t.
- zou aankleden
- zou aankleden
- zou aankleden
- zouden aankleden
- zouden aankleden
- zouden aankleden
diversen
- kleed aan!
- kleedt aan!
- aangekleed
- aankledende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
aankleden (kleden; aandoen; aantrekken)
Translation Matrix for aankleden:
Synonyms for "aankleden":
Related Definitions for "aankleden":
Wiktionary Translations for aankleden:
aankleden
Cross Translation:
verb
aankleden
-
zijn kledij aantrekken
- aankleden → habiller
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• aankleden | → habiller | ↔ dress — to clothe (something or somebody) |