Summary
Dutch
Detailed Translations for afleiden from Dutch to French
afleiden:
-
afleiden (deduceren)
déduire; dériver; conclure-
déduire verbe (déduis, déduit, déduisons, déduisez, déduisent, déduisais, déduisait, déduisions, déduisiez, déduisaient, déduisis, déduisit, déduisîmes, déduisîtes, déduisirent, déduirai, déduiras, déduira, déduirons, déduirez, déduiront)
-
dériver verbe (dérive, dérives, dérivons, dérivez, dérivent, dérivais, dérivait, dérivions, dériviez, dérivaient, dérivai, dérivas, dériva, dérivâmes, dérivâtes, dérivèrent, dériverai, dériveras, dérivera, dériverons, dériverez, dériveront)
-
conclure verbe (conclus, conclut, concluons, concluez, concluent, concluais, concluait, concluions, concluiez, concluaient, conclûmes, conclûtes, conclurent, conclurai, concluras, conclura, conclurons, conclurez, concluront)
-
Conjugations for afleiden:
o.t.t.
- leid af
- leidt af
- leidt af
- leiden af
- leiden af
- leiden af
o.v.t.
- leidde af
- leidde af
- leidde af
- leidden af
- leidden af
- leidden af
v.t.t.
- heb afgeleid
- hebt afgeleid
- heeft afgeleid
- hebben afgeleid
- hebben afgeleid
- hebben afgeleid
v.v.t.
- had afgeleid
- had afgeleid
- had afgeleid
- hadden afgeleid
- hadden afgeleid
- hadden afgeleid
o.t.t.t.
- zal afleiden
- zult afleiden
- zal afleiden
- zullen afleiden
- zullen afleiden
- zullen afleiden
o.v.t.t.
- zou afleiden
- zou afleiden
- zou afleiden
- zouden afleiden
- zouden afleiden
- zouden afleiden
diversen
- leid af!
- leidt af!
- afgeleid
- afleidende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
afleiden (deduceren)
Translation Matrix for afleiden:
Noun | Related Translations | Other Translations |
déduction | afleiden; deduceren | aftrek; aftrekking; baisse; deductie; deflatie; het aftrekken; prijsdaling; prijsverlaging; substractie; van elkaar aftrekken; vermindering |
dérivation | afleiden; deduceren | aftakken; vertakken |
Verb | Related Translations | Other Translations |
conclure | afleiden; deduceren | afkrijgen; afmaken; afronden; afsluiten; afwerken; beslissen; besluiten; beëindigen; completeren; concluderen; een einde maken aan; een gevolgtrekking maken; eindigen; klaarkrijgen; klaarmaken; laatste gedeelte afmaken; naar einde toewerken; ophouden; opmaken uit; stoppen; volbrengen; volmaken; voltooien |
déduire | afleiden; deduceren | afhouden; aftrekken; in mindering brengen; inhouden; verrekenen |
dériver | afleiden; deduceren | spruiten; voortspruiten |
- | opmaken |
Synonyms for "afleiden":
Related Definitions for "afleiden":
Wiktionary Translations for afleiden:
afleiden
Cross Translation:
verb
-
Traductions à trier suivant le sens
-
détourner de quelque application.
-
soustraire d’une somme à payer telle ou telle fraction qui n’est pas à verser.
-
Tirer son origine de quelque part
-
Être issu par dérivation propre ou impropre
-
Sortir de, être issu de quelque chose
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• afleiden | → déduire; conclure | ↔ derive — deduce (a conclusion) by reasoning |
• afleiden | → dériver | ↔ derive — find the derivation of (a word or phrase) |
• afleiden | → dériver | ↔ derive — create (a compound) from another by means of a reaction |
• afleiden | → déduire; raisonner | ↔ elicit — To use logic to arrive at truth. |
• afleiden | → biaiser | ↔ skew — to change or alter in a particular direction |