Dutch
Detailed Translations for opplakken from Dutch to French
opplakken:
-
opplakken (vastlijmen; vasthechten; hechten; lijmen; vastplakken)
coller; attacher; engluer; fixer; rattacher; s'attacher-
coller verbe (colle, colles, collons, collez, collent, collais, collait, collions, colliez, collaient, collai, collas, colla, collâmes, collâtes, collèrent, collerai, colleras, collera, collerons, collerez, colleront)
-
attacher verbe (attache, attaches, attachons, attachez, attachent, attachais, attachait, attachions, attachiez, attachaient, attachai, attachas, attacha, attachâmes, attachâtes, attachèrent, attacherai, attacheras, attachera, attacherons, attacherez, attacheront)
-
engluer verbe (englue, englues, engluons, engluez, engluent, engluais, engluait, engluions, engluiez, engluaient, engluai, engluas, englua, engluâmes, engluâtes, engluèrent, engluerai, englueras, engluera, engluerons, engluerez, englueront)
-
fixer verbe (fixe, fixes, fixons, fixez, fixent, fixais, fixait, fixions, fixiez, fixaient, fixai, fixas, fixa, fixâmes, fixâtes, fixèrent, fixerai, fixeras, fixera, fixerons, fixerez, fixeront)
-
rattacher verbe (rattache, rattaches, rattachons, rattachez, rattachent, rattachais, rattachait, rattachions, rattachiez, rattachaient, rattachai, rattachas, rattacha, rattachâmes, rattachâtes, rattachèrent, rattacherai, rattacheras, rattachera, rattacherons, rattacherez, rattacheront)
-
s'attacher verbe
-
Conjugations for opplakken:
o.t.t.
- plak op
- plakt op
- plakt op
- plakken op
- plakken op
- plakken op
o.v.t.
- plakte op
- plakte op
- plakte op
- plakten op
- plakten op
- plakten op
v.t.t.
- heb opgeplakt
- hebt opgeplakt
- heeft opgeplakt
- hebben opgeplakt
- hebben opgeplakt
- hebben opgeplakt
v.v.t.
- had opgeplakt
- had opgeplakt
- had opgeplakt
- hadden opgeplakt
- hadden opgeplakt
- hadden opgeplakt
o.t.t.t.
- zal opplakken
- zult opplakken
- zal opplakken
- zullen opplakken
- zullen opplakken
- zullen opplakken
o.v.t.t.
- zou opplakken
- zou opplakken
- zou opplakken
- zouden opplakken
- zouden opplakken
- zouden opplakken
en verder
- is opgeplakt
- zijn opgeplakt
diversen
- plak op!
- plakt op!
- opgeplakt
- opplakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze