Summary
Dutch
Detailed Translations for offeren from Dutch to French
offeren:
-
offeren
Conjugations for offeren:
o.t.t.
- offer
- offert
- offert
- offeren
- offeren
- offeren
o.v.t.
- offerde
- offerde
- offerde
- offerden
- offerden
- offerden
v.t.t.
- heb geofferd
- hebt geofferd
- heeft geofferd
- hebben geofferd
- hebben geofferd
- hebben geofferd
v.v.t.
- had geofferd
- had geofferd
- had geofferd
- hadden geofferd
- hadden geofferd
- hadden geofferd
o.t.t.t.
- zal offeren
- zult offeren
- zal offeren
- zullen offeren
- zullen offeren
- zullen offeren
o.v.t.t.
- zou offeren
- zou offeren
- zou offeren
- zouden offeren
- zouden offeren
- zouden offeren
en verder
- ben geofferd
- bent geofferd
- is geofferd
- zijn geofferd
- zijn geofferd
- zijn geofferd
diversen
- offer!
- offert!
- geofferd
- offerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for offeren:
Noun | Related Translations | Other Translations |
sacrifice | offeren | offer; offerande; opoffering |
Verb | Related Translations | Other Translations |
sacrifier | offeren | opgeven; opofferen; prijsgeven |
Related Words for "offeren":
Wiktionary Translations for offeren:
offeren
Cross Translation:
verb
offeren
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• offeren | → sacrifier; immoler | ↔ immolate — kill as sacrifice |
• offeren | → sacrifier | ↔ sacrifice — to offer as a gift to a deity |
• offeren | → sacrifier | ↔ sacrifice — to give away something valuable in order to gain something else of value |
offer:
-
het offer (offerande)
-
het offer (opoffering)
Translation Matrix for offer:
Noun | Related Translations | Other Translations |
offrande | offer; offerande; opoffering | |
sacrifice | offer; offerande; opoffering | offeren |
victime | offer; offerande | benadeelde; gedupeerde; geestelijk geraakte; gekwetste; gewonde; slachtoffer |
Related Words for "offer":
French
Detailed Translations for offeren from French to Dutch
offeren: (*Using Word and Sentence Splitter)
- offrir: aanbieden; indienen; bieden; geven; aangeven; afgeven; overgeven; overhandigen; aanreiken; toesteken; offreren; uitloven; schenken; cadeau geven; cadeau doen; tonen; laten zien; presenteren; vertonen; trakteren; fuiven; bedienen; opdienen; voorzetten; opdissen; aan tafel bedienen; leveren; voorschotelen
- rené: herboren