Summary


Dutch

Detailed Translations for delen from Dutch to French

delen:

delen verbe (deel, deelt, deelde, deelden, gedeeld)

  1. delen (opsplitsen; splitsen; opdelen)
    diviser; subdiviser; répartir; séparer; fendre; dissocier
    • diviser verbe (divise, divises, divisons, divisez, )
    • subdiviser verbe (subdivise, subdivises, subdivisons, subdivisez, )
    • répartir verbe (répartis, répartit, répartissons, répartissez, )
    • séparer verbe (sépare, sépares, séparons, séparez, )
    • fendre verbe (fends, fend, fendons, fendez, )
    • dissocier verbe (dissocie, dissocies, dissocions, dissociez, )
  2. delen
    partager
    • partager verbe (partage, partages, partageons, partagez, )

Conjugations for delen:

o.t.t.
  1. deel
  2. deelt
  3. deelt
  4. delen
  5. delen
  6. delen
o.v.t.
  1. deelde
  2. deelde
  3. deelde
  4. deelden
  5. deelden
  6. deelden
v.t.t.
  1. heb gedeeld
  2. hebt gedeeld
  3. heeft gedeeld
  4. hebben gedeeld
  5. hebben gedeeld
  6. hebben gedeeld
v.v.t.
  1. had gedeeld
  2. had gedeeld
  3. had gedeeld
  4. hadden gedeeld
  5. hadden gedeeld
  6. hadden gedeeld
o.t.t.t.
  1. zal delen
  2. zult delen
  3. zal delen
  4. zullen delen
  5. zullen delen
  6. zullen delen
o.v.t.t.
  1. zou delen
  2. zou delen
  3. zou delen
  4. zouden delen
  5. zouden delen
  6. zouden delen
en verder
  1. is gedeeld
  2. zijn gedeeld
diversen
  1. deel!
  2. deelt!
  3. gedeeld
  4. delend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

delen [de ~] nom, pluriel

  1. de delen (porties; stukken; segmenten; )
    la portion

Translation Matrix for delen:

NounRelated TranslationsOther Translations
fendre afsplijten; afsplijting; afsplitsen; afsplitsing
portion barrels; delen; parten; partjes; porties; segmenten; stukken aandeel; aanstellerij; basisbestanddeel; bestanddeel; bijdrage; component; contributie; deel; dosis; element; fractie; ingrediënt; lidmaatschapsgeld; noodrantsoen; onderdeel; part; portie; rantsoen; stuk; toneel
VerbRelated TranslationsOther Translations
dissocier delen; opdelen; opsplitsen; splitsen afbreken; afscheiden; afsplitsen; afzonderen; breken; groep opheffen; loskoppelen; losrukken; losscheuren; lostrekken; neerhalen; omverhalen; ontkoppelen; scheiden; separeren; slopen; splitsen; uit elkaar halen; uiteengaan; uitsplitsen
diviser delen; opdelen; opsplitsen; splitsen distribueren; doorknippen; doorsnijden; ronddelen; rondgeven; rondreiken; uitdelen; uitreiken; verdelen
fendre delen; opdelen; opsplitsen; splitsen aan flarden scheuren; barsten; doorhakken; doorhouwen; doorklieven; doormidden hakken; doorsnijden; in tweeën houwen; inscheuren; klieven; kloven; kunnen stikken; losscheuren; ontploffen; openrijten; openscheuren; ploffen; rijten; scheuren; splijten; splitsen; springen; uit elkaar rukken; uit elkaar spatten; uit elkaar springen; uit elkaar trekken; uiteensplijten; uiteentrekken; verscheuren
partager delen distribueren; ronddelen; rondgeven; rondreiken; uitdelen; uitreiken; verdelen
répartir delen; opdelen; opsplitsen; splitsen distribueren; ronddelen; rondgeven; rondreiken; uitdelen; uitreiken; verdelen; verzenden
subdiviser delen; opdelen; opsplitsen; splitsen gaan; heengaan; onderverdelen; opbreken; opstappen; vertrekken; weggaan; zuur opbreken
séparer delen; opdelen; opsplitsen; splitsen afbreken; afrukken; afscheiden; afscheuren; afsplijten; afsplitsen; afzonderen; apart zetten; breken; doorzijgen; filteren; filtreren; hamsteren; isoleren; loskoppelen; neerhalen; omverhalen; oppotten; opzij leggen; ordenen; potten; rangeren; scheiden; schiften; separeren; slopen; sorteren; splitsen; uit elkaar gaan; uit elkaar halen; uit elkaar plaatsen; uiteengaan; uiteenplaatsen; uiteenzetten; uitsplitsen; uitzoeken; van elkaar gaan; zeven; ziften

Related Words for "delen":


Synonyms for "delen":


Related Definitions for "delen":

  1. iedereen er iets van geven1
    • zij moesten de zak snoep met elkaar delen1
  2. rekenkundige handeling1
    • kun je dit getal door twee delen?1
  3. het in stukken splitsen1
    • ik deel de koek in twee stukken1

Wiktionary Translations for delen:

delen
verb
  1. samen met een ander gebruiken
  2. in meer dan één stuk snijden of hakken
delen
Cross Translation:
FromToVia
delen distribuer deal — distribute (cards)
delen partager divide — share by dividing
delen division division — arithmetic: process of dividing a number by another
delen diviser dividierenDivision vollziehen; eine Zahl durch eine andere teilen

del:

del [de ~ (v)] nom

  1. de del (slet; totebel; lellebel; snol)
    la pute; la salope; la traînée; la grue
  2. de del (duinvallei; duinpan)

Translation Matrix for del:

NounRelated TranslationsOther Translations
cuvette del; duinpan; duinvallei bak; barrel; emmer; fust; kit; kolenbak; kolenemmer; kolenkit; kuip; lampetkan; lampetkom; pot; teil; ton; vat; wasbak; waskom
cuvette dans les dunes del; duinpan; duinvallei
grue del; lellebel; slet; snol; totebel kraanvogel
pute del; lellebel; slet; snol; totebel hoer; hoertje; prostituee
salope del; lellebel; slet; snol; totebel kreng; loeder; sloerie; vals wicht
traînée del; lellebel; slet; snol; totebel sliert; slingervormig ding
OtherRelated TranslationsOther Translations
grue kraanvogel

Related Words for "del":


Related Definitions for "del":

  1. ordinaire vrouw die mannen versiert1
    • zijn dochter is een echte del1

Wiktionary Translations for del:

del
noun
  1. ordinaire vrouw

Cross Translation:
FromToVia
del pute slag — a woman (sometimes a man) who has loose morals relating to sex

External Machine Translations:

Related Translations for delen