Dutch
Detailed Translations for marcheren from Dutch to French
marcheren:
-
marcheren (manoeuvreren)
manoeuvrer; bouger; manier; actionner-
manoeuvrer verbe (manoeuvre, manoeuvres, manoeuvrons, manoeuvrez, manoeuvrent, manoeuvrais, manoeuvrait, manoeuvrions, manoeuvriez, manoeuvraient, manoeuvrai, manoeuvras, manoeuvra, manoeuvrâmes, manoeuvrâtes, manoeuvrèrent, manoeuvrerai, manoeuvreras, manoeuvrera, manoeuvrerons, manoeuvrerez, manoeuvreront)
-
bouger verbe (bouge, bouges, bougeons, bougez, bougent, bougeais, bougeait, bougions, bougiez, bougeaient, bougeai, bougeas, bougea, bougeâmes, bougeâtes, bougèrent, bougerai, bougeras, bougera, bougerons, bougerez, bougeront)
-
manier verbe (manie, manies, manions, maniez, manient, maniais, maniait, maniions, maniiez, maniaient, maniai, manias, mania, maniâmes, maniâtes, manièrent, manierai, manieras, maniera, manierons, manierez, manieront)
-
actionner verbe (actionne, actionnes, actionnons, actionnez, actionnent, actionnais, actionnait, actionnions, actionniez, actionnaient, actionnai, actionnas, actionna, actionnâmes, actionnâtes, actionnèrent, actionnerai, actionneras, actionnera, actionnerons, actionnerez, actionneront)
-
Conjugations for marcheren:
o.t.t.
- marcheer
- marcheert
- marcheert
- marcheren
- marcheren
- marcheren
o.v.t.
- marcheerde
- marcheerde
- marcheerde
- marcheerden
- marcheerden
- marcheerden
v.t.t.
- heb gemarcheerd
- hebt gemarcheerd
- heeft gemarcheerd
- hebben gemarcheerd
- hebben gemarcheerd
- hebben gemarcheerd
v.v.t.
- had gemarcheerd
- had gemarcheerd
- had gemarcheerd
- hadden gemarcheerd
- hadden gemarcheerd
- hadden gemarcheerd
o.t.t.t.
- zal marcheren
- zult marcheren
- zal marcheren
- zullen marcheren
- zullen marcheren
- zullen marcheren
o.v.t.t.
- zou marcheren
- zou marcheren
- zou marcheren
- zouden marcheren
- zouden marcheren
- zouden marcheren
diversen
- marcheer!
- marcheert!
- gemarcheerd
- marcherend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for marcheren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
actionner | manoeuvreren; marcheren | aandrijven; aansporen; beroeren; bewegen; gerechtelijk vervolgen; in beweging brengen; mixen; opkrikken; opwekken; prikkelen; roeren; stimuleren; vervolgen |
bouger | manoeuvreren; marcheren | agiteren; beroeren; bewegen; in beroering brengen; in beweging brengen; loshangen; loszitten; omroeren; oppoken; opstoken; roeren; verroeren; zich bewegen; zich verplaatsen |
manier | manoeuvreren; marcheren | aanvoeren; behandelen; besturen; iets aankunnen; leiden; leiding geven; managen; onder behandeling nemen; voorzitten |
manoeuvrer | manoeuvreren; marcheren | bespelen |
French
Detailed Translations for marcheren from French to Dutch
marcheren: (*Using Word and Sentence Splitter)
- marche: sport; trede van een ladder; voortgang; opmars; trede; tree; traptrede; opstap; opstapje; wandelsport; doorreis; doortocht; vaart; motoriek; beloop; in volle vaart; voortbeweging; mate van beweeglijkheid van het lichaam
- rené: herboren
- marcher: functioneren; aanstaan; in werking zijn; oprukken; opmarcheren
- marché: markt; handel; goederenhandel; afzetmarkt; afzetgebied; aanbieding; koopje; veilinghal; veilingzaal; veilinglokaal; veilingslokaal