Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. gezeten:
  2. zitten:
  3. Wiktionary:
  4. User Contributed Translations for gezeten:
    • assise


Dutch

Detailed Translations for gezeten from Dutch to French

gezeten:

gezeten adj

  1. gezeten (zittend)
  2. gezeten (gevestigd)

Translation Matrix for gezeten:

NounRelated TranslationsOther Translations
établi schaafbank; werkbank
ModifierRelated TranslationsOther Translations
assis gezeten; zittend verblijvend
situé gevestigd; gezeten gelegen; gesitueerd; liggend
sédentaire gezeten; zittend gezeteld; plaatsgebonden; verblijvend
établi gevestigd; gezeten definitief; gesticht; opgericht; permanent; vastgesteld; vaststaand

Wiktionary Translations for gezeten:

gezeten
adjective
  1. Traductions à trier suivant le sens

gezeten form of zitten:

zitten verbe (zit, zat, zaten, gezeten)

  1. zitten
  2. zitten
    asseoir
    • asseoir verbe (assieds, assied, asseyons, asseyez, )

Conjugations for zitten:

o.t.t.
  1. zit
  2. zit
  3. zit
  4. zitten
  5. zitten
  6. zitten
o.v.t.
  1. zat
  2. zat
  3. zat
  4. zaten
  5. zaten
  6. zaten
v.t.t.
  1. heb gezeten
  2. hebt gezeten
  3. heeft gezeten
  4. hebben gezeten
  5. hebben gezeten
  6. hebben gezeten
v.v.t.
  1. had gezeten
  2. had gezeten
  3. had gezeten
  4. hadden gezeten
  5. hadden gezeten
  6. hadden gezeten
o.t.t.t.
  1. zal zitten
  2. zult zitten
  3. zal zitten
  4. zullen zitten
  5. zullen zitten
  6. zullen zitten
o.v.t.t.
  1. zou zitten
  2. zou zitten
  3. zou zitten
  4. zouden zitten
  5. zouden zitten
  6. zouden zitten
diversen
  1. zit!
  2. zit!
  3. gezeten
  4. zittend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for zitten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
asseoir zitten baseren; bijzetten; funderen; neerzetten; plaatsen; zetten
être assis zitten gevestigd zijn; gezeten zijn; opzitten; resideren; zetelen
- bevinden; ophouden

Related Words for "zitten":

  • zit

Synonyms for "zitten":


Related Definitions for "zitten":

  1. daar zijn1
    • hij zit boven1
  2. ermee bezigzijn1
    • hij zit te kleuren1
  3. iets wat daar is1
    • er zit een vlek op je broek1
  4. in die toestand zijn1
    • hij zit in spanning1
  5. op je billen rusten1
    • hij zit in de grote stoel1
  6. passen1
    • dat jasje zit goed1

Wiktionary Translations for zitten:

zitten
verb
  1. op het zitvlak rusten
zitten
Cross Translation:
FromToVia
zitten être be — occupy a place
zitten être assis; être assise sit — of a person, be in a position in which the upper body is upright and the legs are supported
zitten y avoir; il y a there be — to exist
zitten asseoir setzen — (reflexiv) sich selbst in eine sitzende Position bringen

Related Translations for gezeten