Summary
Dutch
Detailed Translations for begieten from Dutch to French
begieten:
-
begieten (besproeien; water geven)
arroser; irriguer; mouiller-
arroser verbe (arrose, arroses, arrosons, arrosez, arrosent, arrosais, arrosait, arrosions, arrosiez, arrosaient, arrosai, arrosas, arrosa, arrosâmes, arrosâtes, arrosèrent, arroserai, arroseras, arrosera, arroserons, arroserez, arroseront)
-
irriguer verbe (irrigue, irrigues, irriguons, irriguez, irriguent, irriguais, irriguait, irriguions, irriguiez, irriguaient, irriguai, irriguas, irrigua, irriguâmes, irriguâtes, irriguèrent, irriguerai, irrigueras, irriguera, irriguerons, irriguerez, irrigueront)
-
mouiller verbe (mouille, mouilles, mouillons, mouillez, mouillent, mouillais, mouillait, mouillions, mouilliez, mouillaient, mouillai, mouillas, mouilla, mouillâmes, mouillâtes, mouillèrent, mouillerai, mouilleras, mouillera, mouillerons, mouillerez, mouilleront)
-
Conjugations for begieten:
o.t.t.
- begiet
- begiet
- begiet
- begieten
- begieten
- begieten
o.v.t.
- begoot
- begoot
- begoot
- begoten
- begoten
- begoten
v.t.t.
- heb begoten
- hebt begoten
- heeft begoten
- hebben begoten
- hebben begoten
- hebben begoten
v.v.t.
- had begoten
- had begoten
- had begoten
- hadden begoten
- hadden begoten
- hadden begoten
o.t.t.t.
- zal begieten
- zult begieten
- zal begieten
- zullen begieten
- zullen begieten
- zullen begieten
o.v.t.t.
- zou begieten
- zou begieten
- zou begieten
- zouden begieten
- zouden begieten
- zouden begieten
diversen
- begiet!
- begiet!
- begoten
- begietend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for begieten:
Verb | Related Translations | Other Translations |
arroser | begieten; besproeien; water geven | besproeien; bespuiten; bevochtigen; gieten; gieten op; opgieten; schenken; sproeien; uitstorten |
irriguer | begieten; besproeien; water geven | bevloeien; irrigeren |
mouiller | begieten; besproeien; water geven | afbetten; ankeren; besprenkelen; besproeien; bespuiten; betten; bevochtigen; deppen; nat maken; sprenkelen; sproeien |