Dutch

Detailed Translations for voordoen from Dutch to French

voordoen:

voordoen verbe (doe voor, doet voor, deed voor, deden voor, voorgedaan)

  1. voordoen (aan het licht komen; verschijnen; voor de dag komen)
    apparaître; paraître; montrer
    • apparaître verbe (apparais, apparaît, apparaissons, apparaissez, )
    • paraître verbe (parais, paraît, paraissons, paraissez, )
    • montrer verbe (montre, montres, montrons, montrez, )
  2. voordoen (voorvallen; gebeuren; plaatsvinden; plaats hebben; passeren)
    se passer; survenir; arriver; se produire
    • se passer verbe
    • survenir verbe (surviens, survient, survenons, survenez, )
    • arriver verbe (arrive, arrives, arrivons, arrivez, )
    • se produire verbe
  3. voordoen (voorbinden)
    mettre; nouer
    • mettre verbe (mets, met, mettons, mettez, )
    • nouer verbe (noue, noues, nouons, nouez, )

Conjugations for voordoen:

o.t.t.
  1. doe voor
  2. doet voor
  3. doet voor
  4. doen voor
  5. doen voor
  6. doen voor
o.v.t.
  1. deed voor
  2. deed voor
  3. deed voor
  4. deden voor
  5. deden voor
  6. deden voor
v.t.t.
  1. heb voorgedaan
  2. hebt voorgedaan
  3. heeft voorgedaan
  4. hebben voorgedaan
  5. hebben voorgedaan
  6. hebben voorgedaan
v.v.t.
  1. had voorgedaan
  2. had voorgedaan
  3. had voorgedaan
  4. hadden voorgedaan
  5. hadden voorgedaan
  6. hadden voorgedaan
o.t.t.t.
  1. zal voordoen
  2. zult voordoen
  3. zal voordoen
  4. zullen voordoen
  5. zullen voordoen
  6. zullen voordoen
o.v.t.t.
  1. zou voordoen
  2. zou voordoen
  3. zou voordoen
  4. zouden voordoen
  5. zouden voordoen
  6. zouden voordoen
diversen
  1. doe voor!
  2. doet voor!
  3. voorgedaan
  4. voordoend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

voordoen [znw.] nom

  1. voordoen (tonen)

Translation Matrix for voordoen:

NounRelated TranslationsOther Translations
acte de montrer tonen; voordoen
apparaître doen voorkomen; schijnen
arriver plaatsvinden
démonstration tonen; voordoen argumentering; betoog; bewijsvoering; demonstratie; laten zien; manifestatie; vertoon
représentation tonen; voordoen afbeelden; afbeelding; afschilderen; beeld; descriptie; happening; nadere beschrijving; omschrijving; opvoering; parade; performance; portret; prent; scene; show; staatsie; tafereel; uitbeelding; vertegenwoordiging; vertoning; voorstelling
se passer plaatsvinden
VerbRelated TranslationsOther Translations
apparaître aan het licht komen; verschijnen; voor de dag komen; voordoen er uitzien; eruit zien; lijken; ogen; ontdekt worden; opdagen; opdoemen; opduiken; opkomen; schijnen; tevoorschijn komen; toeschijnen; uitkomen; uitkomen van geheim; verrijzen; verschijnen
arriver gebeuren; passeren; plaats hebben; plaatsvinden; voordoen; voorvallen aankomen; aflopen; arriveren; bedingen; bekruipen; belanden; bewerkstelligen; eindigen; finishen; fixen; gebeuren; geraken; geschieden; het gevoel krijgen; in aantocht zijn; klaarspelen; lappen; opdagen; opduiken; opkomen; overkomen; overmannen; overmeesteren; overwaaien; overweldigen; plaats hebben; plaats vinden; snel komen; terechtkomen; vergaan; verlopen; verschijnen; verstrijken; vervallen; verzeilen; voor elkaar krijgen; voorbijgaan; voorbijtrekken; zich aandienen; zich meester maken van; zich voordoen
mettre voorbinden; voordoen aan tafel bedienen; aanbrengen; aandoen; aankleden; aanleggen; aanrichten; aanstichten; aantrekken; bedienen; bevestigen; bijzetten; deponeren; dichttrekken; iets neerleggen; installeren; leggen; monteren en aansluiten; neerleggen; neervlijen; neerzetten; omdoen; onderuit halen; opdienen; opdissen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; veroorzaken; verzekeren; voorzetten; wegleggen; zetten
montrer aan het licht komen; verschijnen; voor de dag komen; voordoen aanbieden; aanduiden; aangeven; aanschouwelijk maken; aantonen; attenderen; bewijzen; demonstreren; exposeren; getuigen van; iets aanwijzen; indiceren; laten blijken; laten zien; offreren; openbaren; ophoesten; presenteren; publiceren; staven; tentoonstellen; tevoorschijn brengen; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; tonen; uitbrengen; veraanschouwelijken; vertonen; voor de dag komen met; voor ogen brengen; voordedaghalen; voorleggen; wijzen; wijzen naar
nouer voorbinden; voordoen aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; aangaan; aanknopen; afbinden; afsnoeren; bevestigen; binden; dichtbinden; ergens aan bevestigen; knevelen; knopen; om het lijf binden; ombinden; omwinden; ophangen; opknopen; samenbinden; samenknopen; strikken; toebinden; vastbinden; vastknopen; vastmaken; vastsjorren; vastzetten; verbinden
paraître aan het licht komen; verschijnen; voor de dag komen; voordoen de schijn van iets hebben; er uitzien; eruit zien; lijken; ogen; ontdekt worden; schijnen; toeschijnen; uitkomen; uitkomen van geheim
se passer gebeuren; passeren; plaats hebben; plaatsvinden; voordoen; voorvallen aflopen; gebeuren; geschieden; plaats hebben; plaats vinden; plaatshebben; toegaan; vergaan; verlopen; verstrijken; vervallen; voorbijgaan; voorkomen; zich voordoen
se produire gebeuren; passeren; plaats hebben; plaatsvinden; voordoen; voorvallen acteren; een rol vertolken; gebeuren; geschieden; komedie spelen; optreden; performen; plaats hebben; plaats vinden; spelen; toegaan; toneelspelen; zich aanstellen
survenir gebeuren; passeren; plaats hebben; plaatsvinden; voordoen; voorvallen gebeuren; geschieden; plaats hebben; plaats vinden

Wiktionary Translations for voordoen:

voordoen
Cross Translation:
FromToVia
voordoen arriver; se; avoir lieu occur — present itself

Related Translations for voordoen