Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. coördineren:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for coördineren from Dutch to French

coördineren:

coördineren verbe (coördineer, coördineert, coördineerde, coördineerden, gecoördineerd)

  1. coördineren
    coordonner; arranger; organiser
    • coordonner verbe (coordonne, coordonnes, coordonnons, coordonnez, )
    • arranger verbe (arrange, arranges, arrangeons, arrangez, )
    • organiser verbe (organise, organises, organisons, organisez, )

Conjugations for coördineren:

o.t.t.
  1. coördineer
  2. coördineert
  3. coördineert
  4. coördineren
  5. coördineren
  6. coördineren
o.v.t.
  1. coördineerde
  2. coördineerde
  3. coördineerde
  4. coördineerden
  5. coördineerden
  6. coördineerden
v.t.t.
  1. heb gecoördineerd
  2. hebt gecoördineerd
  3. heeft gecoördineerd
  4. hebben gecoördineerd
  5. hebben gecoördineerd
  6. hebben gecoördineerd
v.v.t.
  1. had gecoördineerd
  2. had gecoördineerd
  3. had gecoördineerd
  4. hadden gecoördineerd
  5. hadden gecoördineerd
  6. hadden gecoördineerd
o.t.t.t.
  1. zal coördineren
  2. zult coördineren
  3. zal coördineren
  4. zullen coördineren
  5. zullen coördineren
  6. zullen coördineren
o.v.t.t.
  1. zou coördineren
  2. zou coördineren
  3. zou coördineren
  4. zouden coördineren
  5. zouden coördineren
  6. zouden coördineren
en verder
  1. ben gecoördineerd
  2. bent gecoördineerd
  3. is gecoördineerd
  4. zijn gecoördineerd
  5. zijn gecoördineerd
  6. zijn gecoördineerd
diversen
  1. coördineer!
  2. coördineert!
  3. gecoördineerd
  4. coördinerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for coördineren:

NounRelated TranslationsOther Translations
organiser aanrichten
VerbRelated TranslationsOther Translations
arranger coördineren afspreken; arrangeren; bedisselen; bijleggen; effenen; egaliseren; fatsoeneren; fiksen; flikken; goedmaken; groeperen; herstellen; iets op touw zetten; in goede staat brengen; in orde brengen; in orde maken; indelen; inrichten; installeren; instrumenteren; klaarspelen; opkalefateren; opknappen; oplappen; opvijzelen; ordenen; orkestreren; rangeren; rangordenen; rangschikken; regelen; renoveren; ruzie afsluiten; schiften; schikken; sorteren; systematiseren; uitzoeken; vereffenen; vlijen; voor elkaar krijgen
coordonner coördineren
organiser coördineren afspreken; arrangeren; bedisselen; huis inrichten; iets op touw zetten; plannen; regelen

Wiktionary Translations for coördineren:

coördineren
verb
  1. zo organiseren dat alles goed verloopt

Cross Translation:
FromToVia
coördineren coordonner coordinate — to synchronize

External Machine Translations: