Dutch
Detailed Translations for spijs from Dutch to French
spijs:
Translation Matrix for spijs:
Noun | Related Translations | Other Translations |
alimentation | eetwaren; eten; proviand; spijs; voeding; voedsel | alimentatie; eten; kost; kosten; leeftocht; levensmiddelen; onkosten; spijziging; uitgaaf; uitgaven; voederen; voedering; voeding; voedingsmiddelen; voedsel; voer geven; voeren; voering |
nourriture | eetwaren; eten; proviand; spijs; voeding; voedsel | eten; kost; kosten; leeftocht; levensmiddelen; onkosten; spijziging; uitgaaf; uitgaven; voeding; voedingsmiddelen; voedsel |
pâte d'amandes | amandelspijs; spijs | marsepein |
pâture | amandelspijs; spijs | aas; grondaas; lokaas; lokmiddel |
Related Words for "spijs":
spijs form of spijzen:
-
spijzen
repaître; sustenter; nourrir; donner à manger-
repaître verbe
-
sustenter verbe
-
nourrir verbe (nourris, nourrit, nourrissons, nourrissez, nourrissent, nourrissais, nourrissait, nourrissions, nourrissiez, nourrissaient, nourrîmes, nourrîtes, nourrirent, nourrirai, nourriras, nourrira, nourrirons, nourrirez, nourriront)
-
donner à manger verbe
-
Conjugations for spijzen:
o.t.t.
- spijs
- spijst
- spijst
- spijsen
- spijsen
- spijsen
o.v.t.
- spijsde
- spijsde
- spijsde
- spijsden
- spijsden
- spijsden
v.t.t.
- heb gespijsd
- hebt gespijsd
- heeft gespijsd
- hebben gespijsd
- hebben gespijsd
- hebben gespijsd
v.v.t.
- had gespijsd
- had gespijsd
- had gespijsd
- hadden gespijsd
- hadden gespijsd
- hadden gespijsd
o.t.t.t.
- zal spijzen
- zult spijzen
- zal spijzen
- zullen spijzen
- zullen spijzen
- zullen spijzen
o.v.t.t.
- zou spijzen
- zou spijzen
- zou spijzen
- zouden spijzen
- zouden spijzen
- zouden spijzen
en verder
- ben gespijsd
- bent gespijsd
- is gespijsd
- zijn gespijsd
- zijn gespijsd
- zijn gespijsd
diversen
- spijs!
- spijst!
- gespijsd
- spijzend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for spijzen:
Verb | Related Translations | Other Translations |
donner à manger | spijzen | eten geven; spijzigen; te eten geven; voeden; voederen; voeren |
nourrir | spijzen | borstvoeding geven; de borst geven; eten geven; financieel steunen; grootbrengen; koesteren; onderhouden; opvoeden; spijzigen; te eten geven; voeden; voederen; voedsel geven; voeren; vormen; zogen |
repaître | spijzen | |
sustenter | spijzen |