Home ->Dictionaries ->Dutch/French ->Search: courant

Dutch and French Search Results for: courant

Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. courant:
  2. Wiktionary:
French to Dutch:   more detail...
  1. courant:
  2. courir:
  3. Wiktionary:
  4. User Contributed Translations for courant:
    • lopende

Dutch

Detailed Translations for courant from Dutch to French

courant:

courant adj

  1. courant (gangbaar; gebruikelijk; gewoon)
    courant; commun; normal; habituel; mondain; usuel; banal; à la mode; dernier cri; généralement admis; de mise; vendable; ayant cours; négociable; d'usage

courant [de ~] nom

  1. de courant (krant; dagblad)
    le journal; le quotidien

Translation Matrix for courant:

NounRelated TranslationsOther Translations
courant beek; beekje; drift; driftstroom; elektriciteit; geestesrichting; geestesstroming; rivier; stroming; stroom; stroompje; zeestroming
journal courant; dagblad; krant agenda; dagboek; journaal; krant; logboek; nieuws; nieuwsbericht; nieuwsblad; nieuwsjournaal; zakagenda
quotidien courant; dagblad; krant alledag; dagelijks sleur
Not SpecifiedRelated TranslationsOther Translations
à la mode modieus
ModifierRelated TranslationsOther Translations
ayant cours courant; gangbaar; gebruikelijk; gewoon
banal courant; gangbaar; gebruikelijk; gewoon alledaagse; banaal; futiel; gering; grof; hol; inhoudsloos; laag-bij-de-grond; leeg; lomp; luttel; miniem; minimaal; minste; nietsbetekenend; nietszeggend; onbeduidend; onbelangrijk; onbenullig; onbetekenend; ordinair; plat; platvloers; schunnig; triviaal; vulgair; vunzig; weinig; weinigzeggend
commun courant; gangbaar; gebruikelijk; gewoon algemeen; alledaags; bij elkaar; bijeen; communaal; een groep toebehorend; eenvoudig; gangbaar; gebruikelijk; gedeeld; gemeen; gemeenschappelijk; gewoon; gezamenlijk; grof; meegevoeld; meer personen betreffend; met z'n beiden; met zijn allen; niets bijzonders; normaal; ordinair; plat; platvloers; samen; tezamen; vulgair
courant courant; gangbaar; gebruikelijk; gewoon alledaags; doorgaand; doorlopend; eenvoudig; gangbaar; gebruikelijk; gemeen; gewoon; hardlopend; hedendaags; huidig; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; lopend; niets bijzonders; normaal; onedel; ordinair; rondgaande; snellopend; stromend; tegenwoordig; van nu; van vandaag; vliedend; vloeiend; vlot
d'usage courant; gangbaar; gebruikelijk; gewoon gangbaar; gebruikelijk; gemeen; gewoon; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; normaal; onedel
de mise courant; gangbaar; gebruikelijk; gewoon gewoon; normaal
dernier cri courant; gangbaar; gebruikelijk; gewoon flitsend; heet van de naald; hip; modieus; snel; trendy; vers van de pers; vlot
généralement admis courant; gangbaar; gebruikelijk; gewoon gemeen; gewoon; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; normaal; onedel
habituel courant; gangbaar; gebruikelijk; gewoon gangbaar; gebruikelijk; gemeen; gewoon; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; normaal; onedel; traditiegetrouw; traditioneel; volgens de traditie
mondain courant; gangbaar; gebruikelijk; gewoon aards; flitsend; hip; modieus; mondain; profaan; seculair; snel; trendy; vlot; wereldlijk; werelds; wereldwijs
normal courant; gangbaar; gebruikelijk; gewoon alledaags; eenvoudig; gangbaar; gebruikelijk; gemeen; gewoon; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; niets bijzonders; normaal; onedel; ordinair
négociable courant; gangbaar; gebruikelijk; gewoon bespreekbaar; verhandelbaar; verkoopbaar
quotidien daags; dagelijks; dagelijkse; gemeen; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; onedel
usuel courant; gangbaar; gebruikelijk; gewoon gemeen; gewoon; laag; laag-bij-de-grond; laaghartig; normaal; onedel
vendable courant; gangbaar; gebruikelijk; gewoon verhandelbaar; verkoopbaar
à la mode courant; gangbaar; gebruikelijk; gewoon flitsend; hip; in de mode; modebewust; modegevoelig; modieus; mondain; snel; trendy; vlot; werelds

Related Words for "courant":

  • couranten, couranter, courantere, courantst, courantste, courante

Antonyms for "courant":


Related Definitions for "courant":

  1. komt veel voor, wordt veel gebruikt1
    • het model van dit apparaat is erg courant1

Wiktionary Translations for courant:

courant
Cross Translation:
FromToVia
• courant → monnaie ↔ Währung — staatlich geregeltes Geldwesen

Related Translations for courant



French

Detailed Translations for courant from French to Dutch

courant:

courant adj

  1. courant (coulant; fluide)
    vloeiend; vlot; vliedend; stromend
  2. courant (commun; normal; habituel; )
    gebruikelijk; courant; gangbaar; gewoon
  3. courant (en courant; en cours; à pied)
    lopend
  4. courant (habituel; normal; ordinaire; commun; d'usage)
    gebruikelijk; gangbaar; gewoon; gemeen; normaal
  5. courant (tout simple; commun; ordinaire; normal)
    ordinair; alledaags; gewoon; niets bijzonders; eenvoudig
  6. courant (d'aujourd'hui; actuel; présent; de nos jours)
    tegenwoordig; hedendaags; van nu; huidig; van vandaag
  7. courant (rapide)
    hardlopend; snellopend
  8. courant (normal; généralement admis; habituel; )
    normaal; gewoon
  9. courant (continu; suivi; ininterrompu; )
    doorlopend; doorgaand
  10. courant (circulant)
    rondgaande
  11. courant (bas; basse; méchant; )
    laag; laag-bij-de-grond; gemeen; onedel; laaghartig

courant [le ~] nom

  1. le courant (ruisseau; coulée; flot; petit courant)
    de stroming; het beekje; het stroompje
  2. le courant (électricité)
    de stroom; de elektriciteit
  3. le courant (ruisseau; flot)
    de beek; de stroom
  4. le courant (fleuve; rivière)
    de rivier; de stroom
  5. le courant (courant maritime; flux; mouvement; entraînement)
    de drift; driftstroom
  6. le courant
    de zeestroming
  7. le courant (courant d'idées)
    geestesstroming; de geestesrichting

Translation Matrix for courant:

NounRelated TranslationsOther Translations
beek courant; flot; ruisseau
beekje coulée; courant; flot; petit courant; ruisseau
courant journal; quotidien
drift courant; courant maritime; entraînement; flux; mouvement ardeur; désir; désir charnel; embrasement; envie; ferveur; fougue; impulsion; instinct; meute; passion; plaisir; pulsion; pulsion sexuelle; tendance; troupe; troupeau; urgence; verve; volupté; zèle; élan
driftstroom courant; courant maritime; entraînement; flux; mouvement
elektriciteit courant; électricité électricité
geestesrichting courant; courant d'idées
geestesstroming courant; courant d'idées
laag couche; couche de protection; degré; enduit; gradation; mesure; niveau; norme; plan; section; échelon
rivier courant; fleuve; rivière
stroming coulée; courant; flot; petit courant; ruisseau
stroom courant; fleuve; flot; rivière; ruisseau; électricité flux; membre de dimension de flux; électricité; énergie
stroompje coulée; courant; flot; petit courant; ruisseau
vlot radeau
zeestroming courant
AdjectiveRelated TranslationsOther Translations
alledaags commun; courant; normal; ordinaire; tout simple
courant ayant cours; banal; commun; courant; d'usage; de mise; dernier cri; généralement admis; habituel; mondain; normal; négociable; usuel; vendable; à la mode
doorgaand continu; continuel; continuellement; courant; d'une façon permanente; ininterrompu; permanent; sans interruption; suivi
doorlopend continu; continuel; continuellement; courant; d'une façon permanente; ininterrompu; permanent; sans interruption; suivi constamment; constant; continu; continuel; continuelle; continuellement; d'affilé; incessant; ininterrompu; permanent; perpétuellement; sans cesse; sans interruption; sans relâche; toujours; tout le temps; éternellement
eenvoudig commun; courant; normal; ordinaire; tout simple adroit; agile; agréable; aisé; aisément; borné; comme un enfant; commode; commodément; confortable; confortablement; d'enfant; d'une façon enfantine; en bon enfant; enfantin; facile; facilement; frugal; frugalement; humble; humblement; ingénu; léger; légère; modeste; modestement; modéré; modérément; naturel; naïf; naïvement; niais; obtus; ordinaire; pas compliqué; pas difficile; pratique; puéril; puérilement; sans accroc; sans affectation; sans apprêt; sans difficulté; sans effort; sans esprit; sans fard; sans peine; sans problème; sans prétention; sans recherche; seul; simple; simple d'esprit; simplement; singulier; sobre; sobrement; terne; très vite; élémentaire
gangbaar ayant cours; banal; commun; courant; d'usage; de mise; dernier cri; généralement admis; habituel; mondain; normal; négociable; ordinaire; usuel; vendable; à la mode
gebruikelijk ayant cours; banal; commun; courant; d'usage; de mise; dernier cri; généralement admis; habituel; mondain; normal; négociable; ordinaire; usuel; vendable; à la mode
gemeen bas; basse; bassement; commun; courant; d'usage; déshonorant; généralement admis; habituel; honteusement; ignoble; ignoblement; infect; infâme; mauvais; méchant; méprisable; normal; odieusement; odieux; ordinaire; ordinairement; peu élevé; quotidien; sans scrupules; usuel; vachement; vil bas; bassement; faux; fieffé; fourbe; futé; félon; hypocrite; ignoble; ignoblement; infâme; mal; malfaisant; malicieusement; malicieux; malin; mauvais; minable; miteux; mordant; méchant; perfide; perfidement; roué; rusé; sournois; sournoisement; traître; traîtreusement; vil; vilain; vilainement; à l'insu des autres; à la dérobée; âpre
gewoon ayant cours; banal; commun; courant; d'usage; de mise; dernier cri; généralement admis; habituel; mondain; normal; négociable; ordinaire; tout simple; usuel; vendable; à la mode accoutumé; habitué
hedendaags actuel; courant; d'aujourd'hui; de nos jours; présent actuel; contemporain; d'aujourd'hui; de nos jours; libéral; moderne; présent; qui est propre à une époque
huidig actuel; courant; d'aujourd'hui; de nos jours; présent actuel; actuellement; d'aujourd'hui; de nos jours; pour l'instant; pour le moment; provisoirement; présent; à l'heure actuelle
laag bas; basse; bassement; courant; d'usage; déshonorant; généralement admis; habituel; honteusement; ignoble; ignoblement; infect; infâme; mauvais; méchant; méprisable; normal; odieusement; odieux; ordinaire; ordinairement; peu élevé; quotidien; sans scrupules; usuel; vachement; vil abject; avec mépris; bas; d'un air méprisant; d'un ton méprisant; dédaigneusement; dédaigneux; ignoble; indigne; indignement; infâme; méprisable; méprisant; odieux; pas haut; profond; situé bas; sous le vent; sur un ton méprisant; vil
laaghartig bas; basse; bassement; courant; d'usage; déshonorant; généralement admis; habituel; honteusement; ignoble; ignoblement; infect; infâme; mauvais; méchant; méprisable; normal; odieusement; odieux; ordinaire; ordinairement; peu élevé; quotidien; sans scrupules; usuel; vachement; vil
lopend courant; en courant; en cours; à pied
normaal commun; courant; d'usage; de mise; généralement admis; habituel; normal; ordinaire; usuel
onedel bas; basse; bassement; courant; d'usage; déshonorant; généralement admis; habituel; honteusement; ignoble; ignoblement; infect; infâme; mauvais; méchant; méprisable; normal; odieusement; odieux; ordinaire; ordinairement; peu élevé; quotidien; sans scrupules; usuel; vachement; vil
ordinair commun; courant; normal; ordinaire; tout simple banal; commun; d'une façon vulgaire; grossier; ordinaire; populacier; populaire; trivial; vulgaire; vulgairement
tegenwoordig actuel; courant; d'aujourd'hui; de nos jours; présent actuel; actuellement; aujourd'hui; contemporain; d'aujourd'hui; dans ces temps; de nos jours; en ce moment; maintenant; pour l'instant; pour le moment; provisoirement; présent; présent!; à l'heure actuelle; à l'instant; à présent
vloeiend coulant; courant; fluide
vlot coulant; courant; fluide agile; aisément; alerte; dernier cri; facile; facile à manier; facilement; habile; impeccable; leste; lestement; mondain; preste; prestement; prompt; prompte; promptement; précipitamment; prêt; qui est à flot; rapide; rapidement; super; vif; vite; vive; à la mode; à toute vitesse; éveillé
ModifierRelated TranslationsOther Translations
hardlopend courant; rapide
laag-bij-de-grond bas; basse; bassement; courant; d'usage; déshonorant; généralement admis; habituel; honteusement; ignoble; ignoblement; infect; infâme; mauvais; méchant; méprisable; normal; odieusement; odieux; ordinaire; ordinairement; peu élevé; quotidien; sans scrupules; usuel; vachement; vil banal; bas; basse; bassement; cochon; crapuleusement; crapuleux; dégueulasse; grossier; grossière; grossièrement; ignoble; ignoblement; infect; infâme; malpropre; méchant; méprisable; sale; trivial; vil; vilain; vulgaire
niets bijzonders commun; courant; normal; ordinaire; tout simple
rondgaande circulant; courant
snellopend courant; rapide
stromend coulant; courant; fluide
van nu actuel; courant; d'aujourd'hui; de nos jours; présent
van vandaag actuel; courant; d'aujourd'hui; de nos jours; présent actuel; actuellement; d'aujourd'hui; de nos jours; pour l'instant; pour le moment; provisoirement; présent; à l'heure actuelle
vliedend coulant; courant; fluide

Synonyms for "courant":


Wiktionary Translations for courant:

courant
noun
  1. Déplacement ordonné d’un fluide
  2. déplacement ordonné d’un fluide. — note On parle de courant d’air dans l’atmosphère, de courant marin dans les océans, du courant d’un cours d’eau.
courant
adjective
  1. wat gebruikelijk is
noun
  1. voortbewegen van een vloeistof
  2. bepaalde beweging die zekere denkbeelden gemeen heeft
  3. rivier, beek
  4. elektriciteit
Cross Translation:
FromToVia
• courant → stroming; stroom ↔ current — part of a fluid that moves continuously in a certain direction
• courant → stroom ↔ current — time rate of flow of electric charge
• courant → huidige; huidig; actueel ↔ current — existing or occurring at the moment
• courant → stroomsterkte ↔ electric current — measurement of the rate of flow of electric charge
• courant → vloeiend ↔ fluent — able to speak a language accurately and confidently
• courant → voeding; toevoer; stroom; spanning; elektriciteit ↔ power — electricity supply
• courant → usueel ↔ landläufig — weit verbreitet, üblich

courant form of courir:

courir verbe (cours, court, courons, courez, )

  1. courir (faire de la course; sprinter; se ruer; )
    rennen; hardlopen
    • rennen verbe (ren, rent, rende, renden, gerend)
    • hardlopen verbe (loop hard, loopt hard, liep hard, liepen hard, hardgelopen)
  2. courir (faire de la course à pied; sprinter; faire de la course; filer; galoper)
    hard rennen; pezen; sprinten; hollen; draven
    • hard rennen verbe
    • pezen verbe (pees, peest, peesde, peesden, gepeesd)
    • sprinten verbe (sprint, sprintte, sprintten, gesprint)
    • hollen verbe (hol, holt, holde, holden, gehold)
    • draven verbe (draaf, draaft, draafde, draafden, gedraafd)
  3. courir (brûler le pavé; galoper; droper; filer)
    rennen; racen; hollen
    • rennen verbe (ren, rent, rende, renden, gerend)
    • racen verbe (race, racet, racete, raceten, geracet)
    • hollen verbe (hol, holt, holde, holden, gehold)
  4. courir (faire de la course; faire de la vitesse; foncer)
    racen; motorracen
  5. courir (se rendre en toute hâte; se rendre en hâte; filer; )
    spoeden; snellen
    • spoeden verbe (spoed, spoedt, spoedde, spoedden, gespoed)
    • snellen verbe (snel, snelt, snelde, snelden, gesneld)
  6. courir (foncer; conduire vite; conduire rapidement)
    hardrijden
    • hardrijden verbe (rijd hard, rijdt hard, reed hard, reden hard, hardgereden)
  7. courir (se hâter; foncer; se dépêcher; )
    reppen; jachten; jakkeren; spoeden
    • reppen verbe
    • jachten verbe (jacht, jachtte, jachtten, gejacht)
    • jakkeren verbe (jakker, jakkert, jakkerde, jakkerden, gejakkerd)
    • spoeden verbe (spoed, spoedt, spoedde, spoedden, gespoed)
  8. courir (galoper; faire de la course; filer; sprinter; faire de la course à pied)
    galopperen
    • galopperen verbe (galoppeer, galoppeert, galoppeerde, galoppeerden, gegaloppeerd)
  9. courir (poursuivre; briguer; rechercher)
    azen; prooizoeken
  10. courir (presser; se rendre en toute hâte; se rendre en hâte; )
    opjagen
    • opjagen verbe (jaag op, jaagt op, jaagde op, jaagden op, opgejaagd)

Conjugations for courir:

Présent
  1. cours
  2. cours
  3. court
  4. courons
  5. courez
  6. courent
imparfait
  1. courais
  2. courais
  3. courait
  4. courions
  5. couriez
  6. couraient
passé simple
  1. courus
  2. courus
  3. courut
  4. courûmes
  5. courûtes
  6. coururent
futur simple
  1. courrai
  2. courras
  3. courra
  4. courrons
  5. courrez
  6. courront
subjonctif présent
  1. que je coure
  2. que tu coures
  3. qu'il coure
  4. que nous courions
  5. que vous couriez
  6. qu'ils courent
conditionnel présent
  1. courrais
  2. courrais
  3. courrait
  4. courrions
  5. courriez
  6. courraient
passé composé
  1. ai couru
  2. as couru
  3. a couru
  4. avons couru
  5. avez couru
  6. ont couru
divers
  1. cours!
  2. courez!
  3. courons!
  5. couru
  6. courant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Translation Matrix for courir:

NounRelated TranslationsOther Translations
azen ambition; aspiration; but; ce que l'on vise; intention
draven galopade; trot
hardlopen fait de courir; fait de marcher très vite; fait de sprinter; lutte de vitesse à pied
hollen fait de courir; fait de marcher très vite; fait de sprinter; lutte de vitesse à pied
rennen fait de courir; fait de marcher très vite; fait de sprinter; lutte de vitesse à pied
snellen fait de courir; fait de marcher très vite; fait de sprinter; lutte de vitesse à pied
VerbRelated TranslationsOther Translations
azen briguer; courir; poursuivre; rechercher
draven courir; faire de la course; faire de la course à pied; filer; galoper; sprinter
galopperen courir; faire de la course; faire de la course à pied; filer; galoper; sprinter
hard rennen courir; faire de la course; faire de la course à pied; filer; galoper; sprinter
hardlopen courir; faire de la course; filer; galoper; se précipiter; se ruer; sprinter
hardrijden conduire rapidement; conduire vite; courir; foncer
hollen brûler le pavé; courir; droper; faire de la course; faire de la course à pied; filer; galoper; sprinter
jachten courir; faire de la vitesse; foncer; hâter; presser; s'empresser; se dépêcher; se hâter; se presser chasser; hâter; pousser qn à se dépêcher; presser; précipiter; s'empresser; se dépêcher; se hâter; se presser; se précipiter
jakkeren courir; faire de la vitesse; foncer; hâter; presser; s'empresser; se dépêcher; se hâter; se presser s'empresser; se dépêcher; se hâter; se presser; se précipiter
motorracen courir; faire de la course; faire de la vitesse; foncer
opjagen accourir; courir; filer; galoper; presser; s'élancer; se précipiter; se rendre en hâte; se rendre en toute hâte chasser; presser
pezen courir; faire de la course; faire de la course à pied; filer; galoper; sprinter peiner; se tuer à la tâche; surmener; travailler dur; trimer
prooizoeken briguer; courir; poursuivre; rechercher
racen brûler le pavé; courir; droper; faire de la course; faire de la vitesse; filer; foncer; galoper
rennen brûler le pavé; courir; droper; faire de la course; filer; galoper; se précipiter; se ruer; sprinter
reppen courir; faire de la vitesse; foncer; hâter; presser; s'empresser; se dépêcher; se hâter; se presser s'empresser; se dépêcher; se hâter; se presser; se précipiter
snellen accourir; courir; filer; galoper; s'élancer; se précipiter; se rendre en hâte; se rendre en toute hâte s'empresser; se dépêcher; se hâter; se presser; se précipiter
spoeden accourir; courir; faire de la vitesse; filer; foncer; galoper; hâter; presser; s'empresser; s'élancer; se dépêcher; se hâter; se presser; se précipiter; se rendre en hâte; se rendre en toute hâte hâter; pousser qn à se dépêcher; presser; précipiter; s'empresser; se dépêcher; se hâter; se presser; se précipiter; traquer
sprinten courir; faire de la course; faire de la course à pied; filer; galoper; sprinter

Synonyms for "courir":


Wiktionary Translations for courir:

courir
verb
  1. Se déplacer rapidement, avec impétuosité, par un mouvement alternatif des jambes ou des pattes, n'ayant pendant un court instant aucun appui au sol.
courir
verb
  1. (ergatief) zeer snel lopen (gericht)
noun
  1. [A] 1. zeer snel lopen
Cross Translation:
FromToVia
• courir → rennen; hollen ↔ laufen — von Lebewesen allgemein: sich schnell auf den Beinen (selten: anderen Gliedmaßen) fortbewegen
• courir → hollen; rennen ↔ rennen — (intransitiv) sich schnell zu Fuß fortbewegen, schnell laufen
• courir → loop ↔ run — the act of running
• courir → rennen; lopen ↔ run — to move quickly on two feet

Related Translations for courant







Your free, fast, and simple translation dictionary

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Page served in 0.1266 seconds
Page rendered in 1.0 seconds