Dutch
Detailed Translations for uitmonsteren from Dutch to French
uitmonsteren:
-
uitmonsteren (zich tooien; kleden; zich kleden)
se vêtir; habiller; parer; s'habiller-
se vêtir verbe
-
habiller verbe (habille, habilles, habillons, habillez, habillent, habillais, habillait, habillions, habilliez, habillaient, habillai, habillas, habilla, habillâmes, habillâtes, habillèrent, habillerai, habilleras, habillera, habillerons, habillerez, habilleront)
-
parer verbe (pare, pares, parons, parez, parent, parais, parait, parions, pariez, paraient, parai, paras, para, parâmes, parâtes, parèrent, parerai, pareras, parera, parerons, parerez, pareront)
-
s'habiller verbe
-
Conjugations for uitmonsteren:
o.t.t.
- monster uit
- monstert uit
- monstert uit
- monsteren uit
- monsteren uit
- monsteren uit
o.v.t.
- monsterde uit
- monsterde uit
- monsterde uit
- monsterden uit
- monsterden uit
- monsterden uit
v.t.t.
- ben uitgemonsterd
- bent uitgemonsterd
- is uitgemonsterd
- zijn uitgemonsterd
- zijn uitgemonsterd
- zijn uitgemonsterd
v.v.t.
- was uitgemonsterd
- was uitgemonsterd
- was uitgemonsterd
- waren uitgemonsterd
- waren uitgemonsterd
- waren uitgemonsterd
o.t.t.t.
- zal uitmonsteren
- zult uitmonsteren
- zal uitmonsteren
- zullen uitmonsteren
- zullen uitmonsteren
- zullen uitmonsteren
o.v.t.t.
- zou uitmonsteren
- zou uitmonsteren
- zou uitmonsteren
- zouden uitmonsteren
- zouden uitmonsteren
- zouden uitmonsteren
diversen
- monster uit!
- monstert uit!
- uitgemonsterd
- uitmonsterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for uitmonsteren:
Verb | Related Translations | Other Translations |
habiller | kleden; uitmonsteren; zich kleden; zich tooien | aandoen; aankleden; aantrekken |
parer | kleden; uitmonsteren; zich kleden; zich tooien | afweren; make-up aanbrengen; opmaken; opschikken; opsieren; opsmukken; optooien; optuigen; optutten; pareren; tooien; verdedigen; verfraaien; verluchten; verweren; weren; zich mooi maken; zich uitdossen; zich uitmonsteren |
s'habiller | kleden; uitmonsteren; zich kleden; zich tooien | aandoen; aankleden; aantrekken; zich aankleden |
se vêtir | kleden; uitmonsteren; zich kleden; zich tooien | aandoen; aankleden; aantrekken |