Dutch
Detailed Translations for luwen from Dutch to French
luwen:
-
luwen (tot bedaren komen; uitwoeden; wegsterven; verflauwen)
se tranquilliser; se remettre; se calmer; s'apaiser; s'adoucir-
se tranquilliser verbe
-
se remettre verbe
-
se calmer verbe
-
s'apaiser verbe
-
s'adoucir verbe
-
Conjugations for luwen:
o.t.t.
- luw
- luwt
- luwt
- luwen
- luwen
- luwen
o.v.t.
- luwde
- luwde
- luwde
- luwden
- luwden
- luwden
v.t.t.
- ben geluwd
- bent geluwd
- is geluwd
- zijn geluwd
- zijn geluwd
- zijn geluwd
v.v.t.
- was geluwd
- was geluwd
- was geluwd
- waren geluwd
- waren geluwd
- waren geluwd
o.t.t.t.
- zal luwen
- zult luwen
- zal luwen
- zullen luwen
- zullen luwen
- zullen luwen
o.v.t.t.
- zou luwen
- zou luwen
- zou luwen
- zouden luwen
- zouden luwen
- zouden luwen
diversen
- luw!
- luwt!
- geluwd
- luwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze