Dutch
Detailed Translations for separeren from Dutch to French
separeren:
-
separeren (scheiden; afscheiden; splitsen; afzonderen; afsplitsen)
séparer; découpler; détacher; fissionner; dissocier-
séparer verbe (sépare, sépares, séparons, séparez, séparent, séparais, séparait, séparions, sépariez, séparaient, séparai, séparas, sépara, séparâmes, séparâtes, séparèrent, séparerai, sépareras, séparera, séparerons, séparerez, sépareront)
-
découpler verbe (découple, découples, découplons, découplez, découplent, découplais, découplait, découplions, découpliez, découplaient, découplai, découplas, découpla, découplâmes, découplâtes, découplèrent, découplerai, découpleras, découplera, découplerons, découplerez, découpleront)
-
détacher verbe (détache, détaches, détachons, détachez, détachent, détachais, détachait, détachions, détachiez, détachaient, détachai, détachas, détacha, détachâmes, détachâtes, détachèrent, détacherai, détacheras, détachera, détacherons, détacherez, détacheront)
-
fissionner verbe (fissionne, fissionnes, fissionnons, fissionnez, fissionnent, fissionnais, fissionnait, fissionnions, fissionniez, fissionnaient, fissionnai, fissionnas, fissionna, fissionnâmes, fissionnâtes, fissionnèrent, fissionnerai, fissionneras, fissionnera, fissionnerons, fissionnerez, fissionneront)
-
dissocier verbe (dissocie, dissocies, dissocions, dissociez, dissocient, dissociais, dissociait, dissociions, dissociiez, dissociaient, dissociai, dissocias, dissocia, dissociâmes, dissociâtes, dissocièrent, dissocierai, dissocieras, dissociera, dissocierons, dissocierez, dissocieront)
-
Conjugations for separeren:
o.t.t.
- separeer
- separeert
- separeert
- separeren
- separeren
- separeren
o.v.t.
- separeerde
- separeerde
- separeerde
- separeerden
- separeerden
- separeerden
v.t.t.
- heb gesepareerd
- hebt gesepareerd
- heeft gesepareerd
- hebben gesepareerd
- hebben gesepareerd
- hebben gesepareerd
v.v.t.
- had gesepareerd
- had gesepareerd
- had gesepareerd
- hadden gesepareerd
- hadden gesepareerd
- hadden gesepareerd
o.t.t.t.
- zal separeren
- zult separeren
- zal separeren
- zullen separeren
- zullen separeren
- zullen separeren
o.v.t.t.
- zou separeren
- zou separeren
- zou separeren
- zouden separeren
- zouden separeren
- zouden separeren
en verder
- ben gesepareerd
- bent gesepareerd
- is gesepareerd
- zijn gesepareerd
- zijn gesepareerd
- zijn gesepareerd
diversen
- separeer!
- separeert!
- gesepareerd
- separerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Translation Matrix for separeren:
Wiktionary Translations for separeren:
separeren
verb
-
(overgankelijk) afzonderen, van elkaar scheiden, afscheiden
- separeren → séparer
French
Detailed Translations for separeren from French to Dutch
separeren: (*Using Word and Sentence Splitter)
- séparé: apart; afzonderlijk; separaat; uit elkaar; uiteen; van elkaar; uitelkaar; vaneen; van elkander; uit elkander; opgeheven; ontbonden; uiteengevallen; uiteengegaan; afgescheiden; gesepareerd
- rené: herboren
- séparer: scheiden; separeren; uit elkaar gaan; uiteengaan; van elkaar gaan; delen; splitsen; opdelen; opsplitsen; loskoppelen; uitsplitsen; zeven; filteren; filtreren; ziften; doorzijgen; afscheiden; isoleren; afzonderen; uitzoeken; sorteren; ordenen; schiften; rangeren; apart zetten; breken; afbreken; slopen; potten; neerhalen; uit elkaar halen; afsplitsen; hamsteren; oppotten; opzij leggen; omverhalen; afsplijten; uiteenzetten; afscheuren; afrukken; uiteenplaatsen; uit elkaar plaatsen