Dutch

Detailed Translations for buurt from Dutch to French

buurt:

buurt [de ~] nom

  1. de buurt (stadswijk; wijk; woonwijk; )
  2. de buurt (nabijheid)
    la proximité; le voisinage

Translation Matrix for buurt:

NounRelated TranslationsOther Translations
arrondissement buitenwijk; buurt; centrum; handelswijk; plein; sectie; stadsdeel; stadskwartier; stadswijk; wijk; woonwijk gebied; gordel; regio; streek; terrein; territorium; zone
faubourg buitenwijk; buurt; centrum; handelswijk; plein; sectie; stadsdeel; stadskwartier; stadswijk; wijk; woonwijk buitenwijken; randgemeente; voorstad
proximité buurt; nabijheid
quartier buitenwijk; buurt; centrum; handelswijk; plein; sectie; stadsdeel; stadskwartier; stadswijk; wijk; woonwijk deel van de stad; deeltje; kamp; kampement; legering; legerkamp; onderdeeltje
quartier de la périphérie buitenwijk; buurt; centrum; handelswijk; plein; sectie; stadsdeel; stadskwartier; stadswijk; wijk; woonwijk
voisinage buurt; nabijheid buurtschap; dorp

Related Words for "buurt":


Related Definitions for "buurt":

  1. dichtbij1
    • we wonen in de buurt van het station1
  2. groep huizen die bij elkaar staan1
    • het is feest in onze buurt1

Wiktionary Translations for buurt:

buurt
noun
  1. een (deel van een) wijk
  2. de nabijheid
buurt
Cross Translation:
FromToVia
buurt voisinage; environs; quartier neighborhood — nearby area
buurt environs; voisinage; quartier neighbourhood — close proximity, particularly in reference to home
buurt vicinité; environs vicinity — neighbourhood, or the nearby region
buurt quartier Viertel — eine Wohngegend; ein Häuserblock

buurt form of buurten:

buurten verbe (buurt, buurtde, buurtden, gebuurt)

  1. buurten
    faire bon voisinage; voisiner
    • voisiner verbe (voisine, voisines, voisinons, voisinez, )

Conjugations for buurten:

o.t.t.
  1. buurt
  2. buurt
  3. buurt
  4. buurten
  5. buurten
  6. buurten
o.v.t.
  1. buurtde
  2. buurtde
  3. buurtde
  4. buurtden
  5. buurtden
  6. buurtden
v.t.t.
  1. heb gebuurt
  2. hebt gebuurt
  3. heeft gebuurt
  4. hebben gebuurt
  5. hebben gebuurt
  6. hebben gebuurt
v.v.t.
  1. had gebuurt
  2. had gebuurt
  3. had gebuurt
  4. hadden gebuurt
  5. hadden gebuurt
  6. hadden gebuurt
o.t.t.t.
  1. zal buurten
  2. zult buurten
  3. zal buurten
  4. zullen buurten
  5. zullen buurten
  6. zullen buurten
o.v.t.t.
  1. zou buurten
  2. zou buurten
  3. zou buurten
  4. zouden buurten
  5. zouden buurten
  6. zouden buurten
diversen
  1. buurt!
  2. buurt!
  3. gebuurt
  4. buurtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for buurten:

VerbRelated TranslationsOther Translations
faire bon voisinage buurten
voisiner buurten

Related Words for "buurten":


Wiktionary Translations for buurten:

buurten
verb
  1. (familier, fr) visiter familièrement ses voisins.

Related Translations for buurt