Dutch
Detailed Translations for bekladden from Dutch to French
bekladden:
-
bekladden (bevuilen; besmeren; bevlekken; bemorsen)
beurrer; faire des taches; barbouiller; souiller; graisser; salir; tacher; enduire-
beurrer verbe (beurre, beurres, beurrons, beurrez, beurrent, beurrais, beurrait, beurrions, beurriez, beurraient, beurrai, beurras, beurra, beurrâmes, beurrâtes, beurrèrent, beurrerai, beurreras, beurrera, beurrerons, beurrerez, beurreront)
-
faire des taches verbe
-
barbouiller verbe (barbouille, barbouilles, barbouillons, barbouillez, barbouillent, barbouillais, barbouillait, barbouillions, barbouilliez, barbouillaient, barbouillai, barbouillas, barbouilla, barbouillâmes, barbouillâtes, barbouillèrent, barbouillerai, barbouilleras, barbouillera, barbouillerons, barbouillerez, barbouilleront)
-
souiller verbe (souille, souilles, souillons, souillez, souillent, souillais, souillait, souillions, souilliez, souillaient, souillai, souillas, souilla, souillâmes, souillâtes, souillèrent, souillerai, souilleras, souillera, souillerons, souillerez, souilleront)
-
graisser verbe (graisse, graisses, graissons, graissez, graissent, graissais, graissait, graissions, graissiez, graissaient, graissai, graissas, graissa, graissâmes, graissâtes, graissèrent, graisserai, graisseras, graissera, graisserons, graisserez, graisseront)
-
salir verbe (salis, salit, salissons, salissez, salissent, salissais, salissait, salissions, salissiez, salissaient, salîmes, salîtes, salirent, salirai, saliras, salira, salirons, salirez, saliront)
-
tacher verbe (tache, taches, tachons, tachez, tachent, tachais, tachait, tachions, tachiez, tachaient, tachai, tachas, tacha, tachâmes, tachâtes, tachèrent, tacherai, tacheras, tachera, tacherons, tacherez, tacheront)
-
enduire verbe (enduis, enduit, enduisons, enduisez, enduisent, enduisais, enduisait, enduisions, enduisiez, enduisaient, enduisis, enduisit, enduisîmes, enduisîtes, enduisirent, enduirai, enduiras, enduira, enduirons, enduirez, enduiront)
-
Conjugations for bekladden:
o.t.t.
- beklad
- bekladt
- bekladt
- bekladden
- bekladden
- bekladden
o.v.t.
- bekladde
- bekladde
- bekladde
- bekladden
- bekladden
- bekladden
v.t.t.
- heb beklad
- hebt beklad
- heeft beklad
- hebben beklad
- hebben beklad
- hebben beklad
v.v.t.
- had beklad
- had beklad
- had beklad
- hadden beklad
- hadden beklad
- hadden beklad
o.t.t.t.
- zal bekladden
- zult bekladden
- zal bekladden
- zullen bekladden
- zullen bekladden
- zullen bekladden
o.v.t.t.
- zou bekladden
- zou bekladden
- zou bekladden
- zouden bekladden
- zouden bekladden
- zouden bekladden
diversen
- beklad!
- bekladt!
- beklad
- bekladdend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze