Summary
Dutch to French:   more detail...
  1. uitwerken:
  2. Wiktionary:


Dutch

Detailed Translations for uitwerken from Dutch to French

uitwerken:

uitwerken verbe (werk uit, werkt uit, werkte uit, werkten uit, uitgewerkt)

  1. uitwerken (preciseren)
    élaborer; détailler; résoudre; calculer
    • élaborer verbe (élabore, élabores, élaborons, élaborez, )
    • détailler verbe (détaille, détailles, détaillons, détaillez, )
    • résoudre verbe (résous, résout, résolvons, résolvez, )
    • calculer verbe (calcule, calcules, calculons, calculez, )
  2. uitwerken (uitrekenen; berekenen; becijferen; calculeren)
    calculer; estimer; chiffrer
    • calculer verbe (calcule, calcules, calculons, calculez, )
    • estimer verbe (estime, estimes, estimons, estimez, )
    • chiffrer verbe (chiffre, chiffres, chiffrons, chiffrez, )

Conjugations for uitwerken:

o.t.t.
  1. werk uit
  2. werkt uit
  3. werkt uit
  4. werken uit
  5. werken uit
  6. werken uit
o.v.t.
  1. werkte uit
  2. werkte uit
  3. werkte uit
  4. werkten uit
  5. werkten uit
  6. werkten uit
v.t.t.
  1. ben uitgewerkt
  2. bent uitgewerkt
  3. is uitgewerkt
  4. zijn uitgewerkt
  5. zijn uitgewerkt
  6. zijn uitgewerkt
v.v.t.
  1. was uitgewerkt
  2. was uitgewerkt
  3. was uitgewerkt
  4. waren uitgewerkt
  5. waren uitgewerkt
  6. waren uitgewerkt
o.t.t.t.
  1. zal uitwerken
  2. zult uitwerken
  3. zal uitwerken
  4. zullen uitwerken
  5. zullen uitwerken
  6. zullen uitwerken
o.v.t.t.
  1. zou uitwerken
  2. zou uitwerken
  3. zou uitwerken
  4. zouden uitwerken
  5. zouden uitwerken
  6. zouden uitwerken
diversen
  1. werk uit!
  2. werkt uit!
  3. uitgewerkt
  4. uitwerkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Translation Matrix for uitwerken:

VerbRelated TranslationsOther Translations
calculer becijferen; berekenen; calculeren; preciseren; uitrekenen; uitwerken begroten; berekenen; erbij rekenen; meerekenen; meetellen; ramen; rekenen; schatten
chiffrer becijferen; berekenen; calculeren; uitrekenen; uitwerken begroten; berekenen; ramen; schatten; versleutelen
détailler preciseren; uitwerken detailleren; nader omschrijven; preciseren; specificeren
estimer becijferen; berekenen; calculeren; uitrekenen; uitwerken aannemen; achten; adviseren; afwegen; appreciëren; begroten; bepalen; beraden; beramen; berekenen; consideren; determineren; eerbiedigen; geloven; gissen; gissing maken; hoogachten; hoogschatten; iets aanraden; iets overwegen; in acht nemen; ingeven; inschatten; ontzien; op prijs stellen; overdenken; overwegen; raden; ramen; respecteren; schatten; sparen; suggereren; taxeren; vaststellen; verschonen; waarderen
résoudre preciseren; uitwerken achterhalen; omzetten; ontbinden; ontcijferen; ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; opheffen; oplossen; te weten komen; tot een oplossing brengen; uiteen doen gaan
élaborer preciseren; uitwerken in het leven roepen; maken; ontwerpen; scheppen

Wiktionary Translations for uitwerken:

uitwerken
Cross Translation:
FromToVia
uitwerken calculer calculate — (transitive) to determine value
uitwerken calculer calculate — (intransitive) determine values or solutions
uitwerken établir; exécuter; appliquer implement — bring about