Dutch
Detailed Translations for doornemen from Dutch to French
doornemen:
-
doornemen
passer en revue; parler de; étudier; traiter; voir-
passer en revue verbe
-
parler de verbe
-
étudier verbe (étudie, étudies, étudions, étudiez, étudient, étudiais, étudiait, étudiions, étudiiez, étudiaient, étudiai, étudias, étudia, étudiâmes, étudiâtes, étudièrent, étudierai, étudieras, étudiera, étudierons, étudierez, étudieront)
-
traiter verbe (traite, traites, traitons, traitez, traitent, traitais, traitait, traitions, traitiez, traitaient, traitai, traitas, traita, traitâmes, traitâtes, traitèrent, traiterai, traiteras, traitera, traiterons, traiterez, traiteront)
-
voir verbe (vois, voit, voyons, voyez, voient, voyais, voyait, voyions, voyiez, voyaient, vis, vit, vîmes, vîtes, virent, verrai, verras, verra, verrons, verrez, verront)
-
Conjugations for doornemen:
o.t.t.
- neem door
- neemt door
- neemt door
- nemen door
- nemen door
- nemen door
o.v.t.
- nam door
- nam door
- nam door
- namen door
- namen door
- namen door
v.t.t.
- heb doorgenomen
- hebt doorgenomen
- heeft doorgenomen
- hebben doorgenomen
- hebben doorgenomen
- hebben doorgenomen
v.v.t.
- had doorgenomen
- had doorgenomen
- had doorgenomen
- hadden doorgenomen
- hadden doorgenomen
- hadden doorgenomen
o.t.t.t.
- zal doornemen
- zult doornemen
- zal doornemen
- zullen doornemen
- zullen doornemen
- zullen doornemen
o.v.t.t.
- zou doornemen
- zou doornemen
- zou doornemen
- zouden doornemen
- zouden doornemen
- zouden doornemen
diversen
- neem door!
- neemt door!
- doorgenomen
- doornemend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze